signalementen 77 stond in het zo snel mogelijk op de tegenstander afstevenen en hem enteren, werd rond het mid den van de zeventiende eeuw vervangen door de zogenaamde linietactiek, die erop was gericht een zo groot mogelijk rendement van het ge schutvuur te verkrijgen. Dit vergde een andere commandostructuur. Ook waren hiervoor andere schepen noodzakelijk. Na de voor de Nederlan ders desastreus verlopen Eerste Engelse Oorlog (1652-1654) kwam er een omvangrijke perma nente vloot van 'kapitale schepen' grote linie schepen) tot stand. De Ruyter maakte al deze cntwikkelingen van nabij mee. In het lexicon zijn die woorden opgenomen die niet voorkomen in het Woordenboek der Ne- cerlandsche Taal (wnt). Een omvangrijk deel van de zeventiende-eeuwse woordenschat is daarin immers al beschreven, vaak tot in bijzonderheid. In de tweede plaats zijn woorden geregistreerd die De Ruyter gebruikte in enigerlei niet in het wnt genoemde betekenis. In de derde plaats zijn woorden opgenomen die door een of andere bij zonderheid (spelvorm, flexie, genus etc.) aanvul lende aandacht verdienen. In de vierde en laatste plaats is het bewijsplaatsen-areaal aangevuld dat het wnt, wat de zeventiende eeuw betreft, wat karig bedeelt of negeert. Niet opgenomen zijn geografische namen, scheepsnamen, doopnamen en familienamen. Over het eventueel Zeeuwse karakter van het woordgebruik van De Ruyter valt in het lexicon weinig terug te vinden. Het opvallendste ken merk van het Zeeuwse taalgebruik is de ^-twijfel: De Ruyter laat enerzijds de h veelvuldig weg (bv. in 'dysoeke' in plaats van 'Dishoek' en in 'Elle- voetsluis' in plaats van 'Hellevoetsluis') en ander zijds voegt hij deze letter hypercorrect toe aan woorden die met een klinker beginnen (bv. 'hemden' in plaats van 'Emden' (plaatsje in Noord-Duitsland), 'oosthenden' in plaats van 'Oostende' of ook wel 'hydyganen' in plaats van 'indianen'). De lemmata met deze gewestelijke ei genaardigheid zijn in het lexicon in overeenstem ming met het hedendaagse Nederlands genorma liseerd. Overigens is Koelman in een van zijn eerdere studies Teken en klank, bij Michiel de RuyterAssen 1959) hier al op ingegaan. In dit werk zijn ook alle handschriften opgenomen waarnaar wordt verwezen. Een andere eigenaardigheid is het gebruik in de verleden tijd van het werkwoord mogen met de betekenis 'moeten', zoals dat ook nu nog in Zeeland voorkomt. Niet uitsluitend Zeeuws is ook men ('wij'), dat in de handschriften voor komt en dat in het Zeeuws van nu nog te horen is. Andere voorbeelden van Zuidwestnederlandse woorden zijn: getye ('getij'), bloeygen ('werken, zwellen'), reynych ('regenachtig'), slacken ('in kracht afnemen'), peerlamon ('paarlemoer'), stuer ('guur'), lysaet ('lijnzaad'), groensel ('groente'), hem gerust houden ('zijn kalmte bewaren') en boskolen ('houtskool'). Wat is nu de waarde van dit werkje? Ik weet het niet. Voor maritiem historici en taalkundigen die geïnteresseerd zijn in het gewestelijk taalge bruik en vooral in het Zeeuws en het ambtelijk bargoens van de zeventiende eeuw, is het lexi con een handig hulpmiddel en kan het aardige vondsten opleveren. Dit zal echter maar een be perkte groep gebruikers zijn. Overigens zal de re dactie van het wnt na het afsluiten van de reeks in de komende decennia een supplement ver vaardigen waarvoor gespecialiseerde woordenlijs ten zoals de onderhavige als bron worden ge bruikt. Er staat ons dus nog meer te wachten. V. Enthoven

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1998 | | pagina 43