122
sterven in zeeland
1812-19 1820-29 1830-39 1840-49 1850-59 1860-69 1870-79 1880-89 1890-99 1900-12
PERIODE VAN GEBOORTE
Figuur 3: Percentages overleden kinderen per tienjaarlijkse periode, 1812-1912 (bron: hsn, data-release Zeeland 98.2); toe
lichting: de lijnen in de grafiek geven van boven naar beneden het percentage nuljarigen dat binnen één jaar sterft, her
percentage éénjarigen dat vóór het vijfde jaar sterft en het percentage vijfjarigen dat vóór het tiende jaar sterft.
welk percentage van de geborenen al in het eer
ste levensjaar is overleden. De tweede lijn geeft
de ontwikkeling van het percentage van de over
gebleven kinderen die voor de vijfjarige leeftijd
zijn gestorven, en de derde lijn markeert het per
centage van de verder overblijvenden tussen de
vijf en tien jaar. We hanteren in deze grafiek een
indeling in tien geboortegeneraties.
Vooral in het eerste levensjaar liepen kinderen
grote risico's, en gedurende een groot deel van
de negentiende eeuw is er in dat opzicht geen
enkele verbetering te zien. Integendeel zelfs: tot
het midden van de vorige eeuw werd de situatie
van pasgeborenen er alleen maar slechter op. Het
percentage kinderen dat binnen een jaar na de
geboorte stierf, nam toe van ca. 20% in het begin
van de negentiende eeuw tot bijna 28% voor kin
deren die in de jaren vijftig van de vorige eeuw
werden geboren. Het is een verschijnsel dat niet
tot Zeeland en zelfs niet tot Nederland beperkt is,
maar in veel landen van West- en Noord-Europa
is terug te vinden (zie Van Poppel, 1995, en Per-
renoud, 1997). Voor een deel is de situatie te ver
klaren uit de snelle opeenvolging van epide
mieën in deze jaren: pokkenepidemieën in 1857,
1858 en 1859 en cholera-uitbraken in 1849, 1853,
1854 en 1855, in welk laatste jaar mazelen en ty
fus nog eens extra slachtoffers eisten. Deze epi
demieën volgden op de verslechtering van de
voedingstoestand in de jaren 1846 en 1847. Na
I860 werd de situatie voor kinderen langzaam
beter. Pas tegen het einde van de negentiende
eeuw overleefde echter de overgrote meerder
heid van de kinderen het eerste jaar.
Ook voor kinderen die het eerste jaar door
kwamen, bleven de risico's groot. Voordat ze vijl
jaar oud waren, overleed opnieuw een aanzien
lijk deel. Ook hier is er tot ca. I860 sprake van
een verslechtering van de situatie, en waren de
kinderen die in het laatste kwart van de negen
tiende eeuw werden geboren, er beduidend beter
aan toe. Al met al kunnen we de situatie inzake
sterfte van kinderen als volgt samenvatten: van
de kinderen geboren vóór 1820 bereikte 74% de
tienjarige leeftijd, van de kinderen geboren in de
jaren 1850-1859 is dat slechts 61%, terwijl van de
kinderen geboren in de eerste helft van deze
eeuw 90% de tienjarige leeftijd bereikt.
Het is een bekend gegeven dat jongens er over
het algemeen in het eerste jaar na de geboorte
slechter aan toe waren dan meisjes: van de jon
gens overleed 19,8% in het eerste jaar, van de
meisjes 17,6%. Ook tussen 1 en 5 jaar liepen jon
gens een groter risico om te overlijden. Gewoon
lijk lagen de sterftekansen van jongens na het
vijfde levensjaar wat lager, en dat blijkt ook in
Zeeland het geval te zijn geweest. Toch stieiven
er in de eerste tien levensjaren meer jongens dan
meisjes: 27,3% tegenover 25,3% bij de meisjes.