126 sterven in zeeland Grote burgerij Kleine zelfst. Geschoolden Boeren Werklieden Losse arbeiders TUSSEN 0 EN 1 BTUSSEN 1 EN 5 Figuur 7: Percentages overleden kinderen naar beroepsklasse van de vader, 1812-1912 (bron: hsn, data-release Zeelai 98.2); voor toelichting zie bij figuur 6. nig opvallende verschillen in zuigelingensterfte tussen de sociale klassen te constateren. Kinde ren wier vader tot de grote burgerij of kleine bur gerij, de wat beter geschoolde middenklassen of tot de boerenstand behoorde, liepen allen een ongeveer even groot risico om in het eerste le vensjaar te overlijden: het ging om 15 a 16 van alle 100 geboren kinderen. Een uitzondering hierop vormen de kinderen uit de groep van de ongeschoolde en losse arbeiders en landarbei ders, die een sterftepercentage van boven de 20% kenden. De hoogste sterfte (28%) werd echter ge boekt bij de - niet in de grafiek opgenomen - ca tegorie 'beroep vader onbekend'. Het gaat hierbij vooral om ongehuwde moeders. Verandert deze situatie wanneer het kind een maal de eerste 12 maanden had overleefd? De aantallen worden in dit geval soms wel erg klein, maar de conclusie is, dat bij kinderen tussen 1 en 5 jaar oud de verschillen in sterfte naar sociale klasse groter zijn geworden. Enerzijds zijn er de kinderen uit de grote burgerij en de wat beter opgeleide middenklasse; van deze groep sterven er 3 a 4 van elke 100. Anderzijds zijn er de kinde ren waarvan de ouders er in economisch opzicht minder goed aan toe zijn; van deze groep sterven er ca. 8 van elke 100. Vatten we de gegevens over de kinderen in de verschillende leeftijds groepen beneden de tien (niet in de grafiek op genomen) samen, dan kunnen we drie groepen onderscheiden: de hogere sociale lagen (de grote burgerij en de opgeleide middenklasse), waar 18% a 19% van de kinderen sterft voor zij tien jaar oud zijn, de boeren, de kleine burgerij en de* meer geschoolde arbeiders, waar 24% van de kin deren sterft, en tot slot de ongeschoolden en va ders zonder beroep, waar geldt dat 28% of meer van de kinderen sterft. Worden de sociale verschillen in sterfte in d tweede helft van de negentiende eeuw, wanneer in Nederland de economisch groei van start gaat, versterkt? Of treedt onder invloed van de politiek ter bevordering van de volksgezondheid juist een vermindering op van de sociale ongelijkheid op dit terrein? Ook op deze vragen kunnen de hsn- gegevens, al gaat het soms om geringe aantallen waarnemingen en zijn de toevalsfluctuaties bijge volg aanzienlijk, een voorlopig antwoord geven. We hebben daartoe bekeken of in de loop van de tijd de sociale verschillen in sterfte in Zeeland zijn toegenomen of afgenomen. Opnieuw voegen we de generaties in drie groepen samen: die welke worden gekenmerkt door lage sterfte (to: 1840), die welke te kampen hadden met toege nomen sterfte (1840-1889) en die waarin de zui gelingensterfte afnam (vanaf 1890). We bereken

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1998 | | pagina 52