156 JOHAN SNEP opmaten, herhalingen, enz. De gigues staan na genoeg steeds in 6/8-maat. Een aantal suites laat een andere opbouw zien, al is er steeds een inlei dend deel dat wordt gevolgd door dansdelen. In al deze stukken toont Snep zich een kind van zijn tijd. De gambamuziek van Snep onderscheidt zich van die van zijn directe voorgangers Carolus Ha- cquart (ca. 1640-1701?), de componist van een bundel met suites voor gamba en continuo onder de titel Chelys (Den Haag, 1686), en de reeds ge noemde Johan Schenck, van wiens hand in dit verband de Tijd- en konstoeffeningen (Amster dam, 1688) voor dezelfde bezetting moeten wor den genoemd. Vergeleken met Hacquart is Snep moderner en afwisselender, ten opzichte van Jo han Schenck is zijn compositiewijze vooral een voudiger en minder virtuoos, mogelijk meer afge stemd op de provinciale amateur dan op de cosmopolitische solist - om de tegenstelling wat scherp aan te zetten. Al zijn Sneps gambasuites geen eerste-klas- meesterwerken, ze bezitten zeker kwaliteit en zijn beslist de moeite van het instuderen voor ei gen spel of uitvoering waard. Verschillende suites hebben dan ook de afgelopen jaren wel eens vanaf het (Zeeuwse) concertpodium geklonken. De ambachtelijkheid van het zeventiende-eeuwse componeren garandeert bovendien een alleszins acceptabele ondergrens aan het artistieke gehalte. De uitgever van de gambasuites, Estienne Ro ger te Amsterdam, heeft nog een bundel met mu ziek van Johan Snep het licht doen zien, en wel een met Nederduytsche liederen met één en twee stemmen en basso continuo. Deze uitgave wordt geadverteerd in de Amsterdamsche Courant van 22 mei 1710, en zal daarom wel in dat jaar zijn verschenen. Helaas is geen enkel exemplaar be waard gebleven. In verband met Sneps dichtkun dige activiteiten is het niet uitgesloten, dat hij zelf niet alleen de muziek maar ook teksten heeft ge schreven. Snep zal wel meer hebben gecomponeerd dan de twee genoemde bundels, maar daarover we ten wij niets. Gezien het vele uit vroeger eeuwen wat geheel verloren is gegaan, mogen we nog blij zijn dat de gambasuites bewaard zijn geble ven. Met dit werk plaatst de Zierikzeeënaar Johan Snep zich in de verdienstelijke tweede garnituur van zijn tijd. Dichterschap Een 'ijverig rijmelaar' noemt Frederik Nagtglas Snep in zijn Levensberichten van Zeeuwen. Bij ge boorte, huwelijk en sterfgevallen onder de aan zienlijke burgerij was het volgens hem Johan Snep die alert 'de hand aan de snaren sloeg en de lier tokkelde'. In verband met Sneps dichter schap schreef Nagtglas - spijtig genoeg zonde' bronvermelding - dat de organist, die tijdens d kerkdienst op zijn plaats achter het orgel cl preek niet kon horen, die tijd benutte om bijbel verhalen in dichtvorm te gieten. (Er werd ge scheld als het tijd was om te spelen.) Van Sneps hand zijn diverse gelegenheidsge dichten bekend, de meeste naar aanleiding var huwelijk en overlijden van Zierikzeeënaars, dai wel over gebeurtenissen in de Republiek. Zijn ge dichten op personen betreffen Georgius van Bor rendamme (predikant te Zierikzee van 1669 to 1708), mr. Pieter Kemp, heer van Kraayenstein Moermoncl en Zuidland (pensionaris-honorair er gedeputeerde ter Stat en-Generaal), Passchier de Witte (kapitein van een oorlogsschip) en leder van het geslacht Cau. Aan mr. Johan Car (1676-1720) en Susanna Maria Loncqut (1699-1752), gehuwd in de zomer van 1718 wenst hij op rijm: soo sal der op u daalen Een vloed van zeegening: En God sal u I best raaien Met sijn genade, en gij, suit u kinds kind'ren [sier Gebooren werden, naar uw harten ivenz, met \wien God als met u sal sijn; En eynd'lijk. suit gij [beyden Te zaamen, uw in God, in eeuwigheyd [verblijden. Een toespraak in dichtmaat, de Vreugde-galmen. schreef hij ter gelegenheid van de Vrede van Rijs wijk, gesloten in 1697. Deze toespraak werd - wellicht door de dichter zelf - tijdens de op 6 no vember 1697 gehouden viering van de onderte kening van de Rijswijkse vredestraktaten voorge dragen in de Grote Kerk van Zierikzee. Nadien verscheen de rede in druk, geannoteerd door de dichter. De verdrinkingsdood van prins Johan Willem Friso, op 14 juli 1711, betreurde Johan Snep in zijn gedicht Op het droevig, ontijdig en jammerlijk, verdrinken van Jan Willem Friso. Te midden van Sneps gedichten is heel opval lend zijn werk De verstoorde Cupido vertoond in een vers, dat zowel spottend als belerend mee deelt wat het boos geworden liefdesgodje ver mocht in de levens van figuren uit de antieke go denwereld. Snep laat in zijn gedicht Cupido voor de ogen van een gezelschap in een zaal verga derde goden op stuntelige wijze ten val komen. Cupido bezeert daarbij zijn linkerhand en zijn rechtervoet. Venus en Minerva snellen vol mede lijden toe. De met hem begane godin Juno biedt zalf aan voor zijn wonden en lekkernijen voor de schrik. Sneps Cupido - zich al enige tijd mis bruikt voelend - reageert hierop ondankbaar en grof:

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1998 | | pagina 14