166 VAREN EN VECHTEN een meerderheid onder leiding van Amsterdam de oorlog schuwde. Om sterker te staan pasten de Zeeuwen een beproefde tactiek toe: zij gingen een verbond met Oranje aan. Dat was in het ver leden wel vaker geschied, maar volgens Kluiver kan Zeeland niet verweten worden dat het ge west de belangen van huis Oranje-Nassau slaafs diende (p. 101 en 245). Men was Oranjegezind zolang als de eigen belangen hierbij gebaat wa ren. Nu vonden prins Willem n en Zeeland elkaar in een politiek die op een hervatting van de oor log tegen Spanje was gericht. Ook tijdens de aan slag op Amsterdam in de zomer van 1650 koos Zeeland de partij van de stadhouder, maar met zijn plotselinge dood in november 1650 gingen alle verwachtingen in rook op. De oorlog tegen Spanje was nu zelfs voor Zeeland definitief voor bij (p. 253). Hoezeer de Zeeuwen in de afgelopen periode ook geprobeerd hadden hun stempel op de ge- neraliteitspolitiek te drukken, de neergang in po litiek en economisch opzicht konden zij niet ke ren. In 1650 moesten zij accepteren dat de independente en soevereine staat Zeeland tot een satelliet van Holland was gedegradeerd. In zijn proefschrift heeft Kluiver de vele beschik bare bronnen aan een systematisch onderzoek onderworpen en de historische ontwikkelingen tijdens de Tachtigjarige Oorlog vanuit Zeeuws perspectief blootgelegd. Hij brengt belangrijke correcties in het beeld aan, onder meer op het punt van de beweegredenen van de Zeeuwse po litici die, door haat tegen Spanje beheerst, van vrede niet wilden horen, het rooms-katholicisme onderdrukten en de concurrent Antwerpen doel bewust afgesloten hielden. Naar zijn mening is het onjuist hun in het overleg met Spanje 'be krompen, fanatieke haat' en 'ongebreidelde heb zucht' te veiwijten, zoals de Nijmeegse historicus J.J. Poelhekke dat in zijn studie De Vrede van Munster ('s-Gravenhage 1948) heeft gedaan. Zee land kwam in feite voor zijn toekomst op door opening van de Schelde te weigeren; men kan van een provincie geen instemming verwachten met een maatregel die tot een reductie van meer dan vijftig procent van haar handel zou leiden (p. 13, 171-172 en 257). Maar Kluiver overtuigt niet wanneer hij zich tegen Poelhekkes heilige veront waardiging afzet. Ofschoon Poelhekke in zijn re torische uithalen tegen de Zeeuwen overdreef, betekent dat niet dat hij ongelijk had toen hij stelde dat de Zeeuwse handelwijze in moreel op zicht bedenkelijke kanten had. Zeeland exploi teerde de mogelijkheden die een hegemonie in het Schelde-estuarium bood. De bestuurders be seften echter terdege dat de sluiting van de Schelde alleen vanuit een militair superieure posi tie probleemloos bestendigd kon worden. De sluiting van de Schelde behoorde volgens Kluiver tot Zeelands territoriale rechten, maar voor een opening van de vaarwegen kon Antwerpen zich toch even goed op zulke rechten beroepen? Het was derhalve onversneden eigenbelang om de oorlog voort te willen zetten, en het is zeer de vraag of Hugo de Groot als kenner van het vol kenrecht de Zeeuwse beweegredenen zou heb ben aanvaard. Verbreiding van het geloof wees hij in ieder geval als rechtvaardigingsgrond af, zelfs als het om het ware geloof ging (H. Grotius, De iure belli ac pacis 2, 3, 12 en passim; 2, 20, 48-50). Anderzijds betoogt Kluiver terecht dat het naïef is te veronderstellen dat Holland iedere vorm van eigenbaat vreemd zou zijn geweest. Dat hier het verlangen naar vrede sterker leefde, was zeker geen kwestie van filantropie. Evenals de Zeeu wen wilden de Hollanders het overwicht in de oorlog aan de onderhandelingstafel uitspelen. Omdat de sluiting van de Schelde ook een stad als Amsterdam goed uitkwam, werd die in het vredesverdrag opgenomen. Maar na lange jaren van strijd moest er nu aan de oorlog een einde komen, want per slot van rekening zou Hollands economie beter renderen bij een vrede met Spanje, ook in de koloniën. Het Hollandse vredesinitiatief doorkruiste de Zeeuwse belangen. In feite kan de Zeeuwse po litiek simpelweg herleid worden tot een aan houdend streven te voorkomen dat de handel uitweek naar plaatsen als Amsterdam en Antwer pen, die over een groot achterland beschikten en zo 'van nature' voorbestemd waren tot overheer sende handelscentra uit te groeien in het geval dat na de vredesluiting de handel volledig vrij zou zijn. Voor Zeeland was uiteindelijk slechts een rol op het tweede plan weggelegd, en uit het boek van Kluiver komt in ieder geval goed naar voren dat de Zeeuwen de neergang naar hun beste vermogen gedurende vele decennia hebben weten te rekken, met alle politieke middelen die hun ten dienste stonden. Uit het voorgaande zal duidelijk geworden zijn dat Kluiver het oordeel over Zeelands optreden tijdens de Opstand heeft willen bijstellen door de verschillen met het gewest Holland te benadruk ken. Van het grootste belang is wel geweest dat in Zeeland de religie geen aanleiding tot interne twisten kon geven doordat andersdenkenden hier geen machtsfactor van betekenis vormden. Alleen in Goes wisten enkele katholieke families zich tot in het midden van de zeventiende eeuw in het stadsbestuur te handhaven. Opmerkelijk is dat Kluiver de getalsterkte van de Gereformeerde Kerk in een stad als Middelburg poogt te begro ten op basis van de uitgaven voor brood en wijn voor het Avondmaal. Hij deelt de ingekochte hoeveelheden op de standaardportie die in de re gel aan individuele lidmaten werd uitgereikt en berekent zo het aantal gemeenteleden (p. 35-36),

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1998 | | pagina 34