148 ZEEUWSE BOERENERVEN moet eigenlijk eerst worden omschreven wat men onder een boerenerf verstaat. Een boerenerf is een min of meer omsloten ruimte waarop huis, schuur en bijgebouwen staan. Bovendien is er op het erf nog veel andere ruimte. Die wordt ge bruikt om te keren, te recreëren, spullen op te slaan en gewassen voor eigen gebruik te verbou wen. Het boerenerf is, zeker in Zeeland, waar de wind vrijwel altijd waait, omsloten door bomen en heggen. Op het Zeeuwse erf staat de grote schuur centraal. Die heeft, althans in klassieke Zeeuwse vorm, zwart geteerde, gepotdekselde houten wanden die met witte randen zijn afgezet. De plankdelen worden afgewisseld door zwart witte mendeuren. Al naar gelang van de grootte van de schuur, zijn er een, twee of drie mendeu ren. De mendeur heeft ook een klein deurtje (het klinket, ook met wit afgezet) en een klein raam pje (inderdaad: ook wit omrand). Soms bevindt zich aan de onderkant een kleine ronde opening: het kattegat. Vorm, materialen en kleurstelling van de Zeeuwse schuur zijn uniek in de wereld. Buiten Zeeland tref je die uitmonstering nergens aan. Zeeland is altijd een eilandenrijk geweest, een land dus van overkanten, van verschillen in spraak, aard en zelfs in mendeuren. De mendeur op de Bevelanden is zwart met wit. Op Walche ren zijn er behalve zwarte ook wel groene, met wit afgezette mendeuren. Bovendien treft men daar ook gele mendeuren, of groene met een gele binnenkant. In Oost-Zeeuws-Vlaanderen tref je naast zwarte mendeuren ook grijs-blauwe aan (ja, met een wit randje). Er zijn zelfs enkele grijs blauw geverfde schuren. Ook zijn in die streek nog enkele mendeuren te zien die met het oude ossebloed-rood zijn bedekt. Tot enkele jaren ge leden was er zelfs een geheel ossebloed-rode schuur. Zelfs het wagenhuis van deze boerderij (in Zaamslag-Veer) was in die kleur geschilderd. De meest kapitale boerderijen tref je aan op Noord-Beveland, Schouwen-Duiveland en Tho- len. Op die laatste twee (voormalige) eilanden zijn nog enige heren-boerderijen waarvan de fraaie erven door een gracht omgeven. Het Zeeuwse boerenhuis staat gewoonlijk in het verlengde van de schuur. Natuurlijk zijn hier nogal wat uitzonderingen op, die onder meer sa menhangen met de vorm van het erf. In Zeeuws- Vlaancleren staan, meer dan in de rest van Zee land, huizen die dwars op de schuur liggen. Klassiek voor Zeeland is ook de indeling van het huis: van de voorzijde gezien twee ramen, voor deur (met lange gang erachter), twee ramen. De oudste woonhuizen zijn meestal lang en smal. Als ze echter als herenboerderijen zijn gebouwd (wat vooral in de zeventiende eeuw het geval was), zijn ze soms groot en hoog - in de stijl van de Middelburgse patriciërshuizen. Zo mooi en solide als in de zeventiende eeuw zijn er nooit (meer) boerderijen gebouwd in Zeeland. Dwars op het vooreinde van de schuur staat het meestal sierlijke varkenshok. Het is niet groot, want het is alleen bestemd voor varkens ten behoeve van de eigen slacht. Het varkenshok is meestal van steen. Het varkenshok en de ach terkant van de schuur met zijn vele staldeuren worden omkaderd, omheind, door het mestput einde, het hekwerk rond de mestvaalt. Gewoon lijk is het vervaardigd van bielzen die verbonden zijn door planken. Beide zijn zwart geteerd, maar hebben geen witte randjes. Achter de schuur staat soms het wagenhuis, in dezelfde stijl als de schuur. De deuren van het wagenhuis kieren, dat wil zeggen: cle planken sluiten niet volledig op elkaar aan. Dit was om de ventilatie te bevorde ren. Als de tilbury of sjees in het wagenhuis stond, kierden de deuren niet; cle met pluche be klede bankjes mochten niet vochtig worden. De deuren van het wagenhuis zijn meestal geheel wit geschilderd. Standaard op ieder Zeeuws erf is de pit put), ook wel 'vaete' of 'vaote' genaamd. Deze, gevuld met zoet water (belangrijk in een provin cie waar het grond- en slootwater meestal brak is), dient om het vee te drenken, vooral de paar den en koeien. Achter op het erf trof je dikwijls allerlei klampen met stro of hooi aan. Ook cle uie-ren, vervaardigd van latten en gaas en met een strodak, had vanouds een plaats op de er ven. Uien werden en worden nog steeds in Zee land meer gekweekt dan in de rest van het land. Dat geldt ook voor bruine bonen, maar die teelt is vooral te vinden in Zeeuws-Vlaanderen, waar het klimaat gunstiger is voor dit gewas. Kuilho- pen - afkomstig van de koppen van de suikerbiet - waren vooral te vinden op cle erven waar nogal wat koeien gehouden werden. Al naar gelang er klein- en pluimvee werd gehouden, trof je daar op het erf behuizing voor aan. De toegang tot de mendeuren aan de voorkant van de schuur is tra ditioneel verhard met kinderkopjes of soortgelijke blauwachtige stenen, zodat cle paarden hun hoe ven goed kunnen aanzetten om de volle wagen op de dorsvloer te trekken. Eveneens in de buurt van de mendeuren is cle rosmolen (ros) te vin den, de snijmachine voor het paardevoer, die met paardentractie wordt aangedreven. Het gehak- selde hooi gaat in de 'bagge' (grote mand) mee naar het land om de paarden tussentijds op het werk te kunnen voeren. Dit bekende tafereel wordt uitgebeeld op de kop van de beroemde Zeeuwse 'paeremessen'. Ergens tussen huis en schuur staat vanouds het hondehok. Sommige van die hokken waren echte kunstwerken van timmermansnijverheid. Bij het boerenhuis bevinden zich de regenbak (voor het drinkwater) en cle wel (spoel- en schoonmaakwa- ter). In de buurt van regenbak en wel staan vaak een noteboom (om de insekten te weren) en een vlier (voor schoon en zuiver water). Dichtbij het

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1998 | | pagina 6