150 ZEEUWSE BOERENERVEN Afb. 3- Zeeuwse trekpaar den voor de Stenen Hoeve te Geersdijk, ca. 1930 (foto collectie auteur). inleg gemaakt). Ter wering van de zon en ter ver koeling van de kelders werden (en worden nog steeds) leilinden om het huis gezet. Op kleinere boerderijen werden de leilinden vaak vervangen door lei-peren. Zoals zojuist al werd opgemerkt, zijn de boe renerven in Zeeland vanouds tamelijk groot. Waar het erf niet verhard is, groeit gras. Dat wordt kort gehouden door (jong)vee. Tuinen, boomgaard enzovoort waren dan ook afge schermd met heggen of gaas. De aanwezigheid van vee brengt met zich mee dat het hele erf om sloten was, in Zeeland gewoonlijk met meidoorn heg. Die heg is zó Zeeuws, dat hij in overig Ne derland 'Zeeuwse heg' wordt genoemd. De Zeeuwse meidoornheg bestaat echter zelden al leen uit meidoorn. In de loop van de tijd zijn er wilde rozen ingekomen (hondsroos, egelantier). Ook heeft zich er nogal eens een vlierstruik in gevestigd en wat koebramen, wilde liguster enzo voort. Behalve door heggen wordt het erf ook omsloten door bomen, vooral om de wind te bre ken. De Zeeuwse ervenboom bij uitstek is altijd de olm geweest, in overig Nederland iep ge noemd. Ook bij ons is de olm getroffen door de iepespintkever. Er zijn helaas nog maar heel wei nig variëteiten gevonden die bestand zijn tegen dat vraatzuchtige beestje. Dat is jammer, heel jammer, want de olm is een prachtige boom, vooral op hogere leeftijd. Met zijn wijde, karakte ristieke kroon heeft hij eeuwenlang het aanzien van vele Zeeuwse boereneiven en wegen be paald. Omdat hij zo goed tegen de zeewind be stand is en uitstekend gedijt in onze vette klei, was hij - en wordt hij misschien op termijn op nieuw - bij uitstek een Zeeuwse boom. Naast ol men trof je vaak essen en populieren in de wind- singels van de Zeeuwse boerenerven aan. Alle drie de boomsoorten hadden vanouds ook een nutsfunctie op het erf; het hout van deze bomen werd vooral voor de bouw van boerenwagens gebruikt. Ieder erf heeft tot slot een toegang. Een goed Zeeuws erf begint met toegangspalen en een hek. Op de palen staat de naam van de boerderij. Soms staat de naam ook (in een afwijkende kleur) op het dak van de schuur. Naast het hek staan in Zeeland twee kastanjebomen als wach ters. Waarom dat in Zeeland juist kastanjes zijn, weet ik niet. In andere delen van het land, vooral in Midden-Nederland, zijn het meestal beuken. Als het erf groot is en het hek dus ver van de op stallen staat, is er een oprijlaan, die doorgaans met okkernoten (walnoten) maar soms ook met essen is afgebakend. Een heel chique oprijlaan heeft een rij linden. In Zeeuws-Vlaanderen vin den we, anders dan in de rest van Zeeland, veel oprijlanen met platanen; dat heeft waarschijnlijk met het iets warmere klimaat te maken. De Zeeuwse boerenerven, hoe verschillend zij in grootte ook zijn, hebben eeuwenlang gediend als woon- en werkgemeenschap voor mens en dier. Vanouds zijn boerderijen en erven bijna zelf- voorzienende gemeenschappen. Er is water en vuur, er is voedsel voor ieder die op het erf leeft. Het boerenerf kenmerkt zich ook door een sterke samenhang. Als er paarden zijn op een erf, dan zal er een 'paerewachterje' leven (een witte kwik staart). Die samenhang, ook wel symbiose ge noemd, kom je bij nadere studie in alle delen op het erf tegen. Het 'meulenaertje' (de meikever) vond je altijd in de meidoornhagen. Sterker nog,

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1998 | | pagina 8