WATERBELEID EN -BEHEER
11
Afb. 2. Het verdronken Reimerswaal. raz, zg. Zei. 111. II-1605.
Waterstaatkundige historie van de Delta in vogel
vlucht
Een gesloten kust (begin van onze jaartelling)
In het begin van onze jaartelling was onze delta-
kust een vrijwel gesloten duinkust. De Schelde
was smal, ze stroomde ter hoogte van de huidige
Oosterschelde en mondde vlak bij het voormalige
Veerse Gat uit in zee. Achter de duinen lagen
veengronden, die door de plaatselijke bevolking
werden ontwaterd. Dientengevolge werd het land
op locale schaal verlaagd. In de daarop volgende
overstroming,speriode, in de derde eeuw, was het
verschil tussen zeespiegel en landbodem zo groot
geworden, dat bij duindoorbraken als het ware
grote 'kommen' klaarlagen om het water te ber
gen. In de eeuwen die volgden, werd de veen
grond weggeslagen in de ontstane geulen. Op
andere plaatsen, waar sedimentatie mogelijk was,
werd het veen bedekt met klei en werd het zout
in plaats van zoet. Zo ontstonden slikken en
schorren, die uiteindelijk hoog genoeg werden
om weer te worden gebruikt door de plaatselijke
bevolking.
Dijken en inpolderingen 1000-1800
Ter verhoging van de veiligheid, begonnen land
eigenaren rond het jaar 1000 met de aanleg van
kunstmatige verhogingen en dijkjes. Vanaf 1134
werden grote gebieden bedijkt en vanaf de veer
tiende eeuw kwamen kleine aandijkingen tot
stand. Dikwijls moest het land echter ten gevolge
van stormvloeden opnieuw aan de zee worden
afgestaan. Noemenswaard zijn de zogenaamde
St.-Elizabethsvloeden (1419, 1421 en 1423), waar
door onder meer de Biesbosch ontstond. Andere
vloeden die tot vandaag de dag de delta tekenen,
zijn die van 1530-1532, waaronder de St.-Felix-
vloed van 4 november 1530, waardoor onder
meer Noord-Beveland en het Land van Reimers
waal verdronken. De stad Reimerswaal vormde
daarna een eiland. De verpaupering sloeg toe en
in 1632 verlieten de laatste bewoners de stad,
waarna deze in zee verdween. In de Tachtigjarige
Oorlog ging, met name in Zeeuwsch-Vlaanderen,
land verloren dat onder water werd gezet in een
poging de Spanjaarden te verjagen.
De zee sloeg niet alleen land weg, maar
voerde ook sediment aan. Kreken die toegang
boden tot florerende havenplaatsen, verzandden
dikwijls, waardoor investeringen in infrastructuur
noodzakelijk werden. Zo moest in 1535 een
nieuwe watergang in de richting van Nieuwland
worden gegraven, teneinde de belangrijke han
delsstad waartoe Middelburg inmiddels was uit
gegroeid, bereikbaar te houden. In deze periode
werden ook de eerste verbindingsdammen aan
gelegd, bijvoorbeeld in 1274 de dam in de Vogel
bij Kuitaart en in 1446 de Zwake-dam.
Dammen voor veiligheid en als verbinding tussen
eilanden 1850-1986
Na een langdurige periode van economische re
cessie aan het eind van de achttiende en in het
begin van de negentiende eeuw kreeg Zeeland
nieuwe impulsen. Ten behoeve van de aanleg
van de spoorlijn naar de provincie werden twee
zeegaten gedicht: in 1867 het Kreekrak en in
1871 het Sloe. Overeenkomstig het tractaat met
België (1839), dat doorvaart naar de Rijn verze
kerde, werden twee vervangende vaarwegen ge
graven: het Kanaal door Walcheren en het Kanaal
door Zuid-Beveland. In de periode tot 1953 de
den zich weliswaar zware stormen voor, maar die
leidden in het Zeeuwse gebied slechts tot relatief
kleine dijkdoorbraken. De inundatie van Walche
ren in 1944 was voor Zeeland een ingrijpende ge
beurtenis. Achteraf gezien, kan, zij het met enig
cynisme, de succesvolle herbedijking van Walche
ren met behulp van caissons als een goede oefe
ning voor 1953 worden beschouwd. Op dezelfde
wijze werden in 1950 de Brielse Maas en in 1952