SIGNALEMENTEN
38
P.C. Vos en R.M. van Heeringen: Holocene geo
logy and occupation history of the Province of
Zeeland SW Netherlands). Mededelingen Neder
lands Instituut voor Toegepaste Geowetenschap-
pen tno nr. 59 (1997), blz. 5-109, met twee kaart-
bladen: Geologische kaarten van Zeeland
1:250.000 en Paleogeografische kaarten van Zee
land 1:500.000. Ishn 90-72869-58-3. Prijs: 85-.
In 1997 verscheen een studie die voor de kennis
van de vroege geschiedenis van Zeeland van het
allergrootste belang is: het betreft een uitgave van
de geologische en paleogeografische kaarten van
Zeeland over de holocene periode, dat wil zeg
gen over de laatste 10.000 jaar. De twee kaartbla-
den hebben beide een Nederlandse en een En
gelse legenda en een summiere toelichting in het
Nederlands. Ze worden echter begeleid door een
uitvoerige studie in het Engels. Dat dit boek be
trekkelijk weinig aandacht heeft gekregen, is be
grijpelijk, maar niet terecht. De studie is versche
nen in een vaktechnische serie die weinig
publieke aandacht trekt, en het is ook geen ge
makkelijke literatuur. De publicatie biedt echter
een fascinerend overzicht van de wordingsge
schiedenis van Zeeland.
Op het eerste gezicht trekken de kaartjes van
de geologische en de geografische ontwikkelings
geschiedenis (vier geologische en twintig paleo
geografische) de meeste aandacht. Ze zijn ook al
verscheidene malen gebruikt in andere publica
ties. Het is echter de tekst die de ware informatie
bevat. Hierin wordt een overzicht gegeven van
de wordingsgeschiedenis van de provincie, zo
veel mogelijk ondersteund door archeologische
vondsten die aanwijzingen geven over de be-
woningsgeschiedenis. Op vele punten worden
nieuwe inzichten gegeven, die afwijken van de
tot nog toe geldende opvattingen. Zo is onder
meer beter inzicht verkregen in de wijze waarop
de steeds langzamer voortschrijdende zeespiegel
rijzing heeft geleid tot het ontstaan van de strand-
wallen en het daarachter gevormde veenland-
schap.
In oudere literatuur wordt de Duinkerke-trans-
gressieperiode (van de pre-Romeinse tijd tot het
jaar 1000) ingedeeld in een aantal transgressie- en
regressiefasen, waarin de zee periodiek in de
aanval ging en zich weer terugtrok. De auteurs
van de onderhavige publicatie tonen nu duidelijk
aan, dat hiervan geen sprake is geweest. In wer
kelijkheid heeft zich één geleidelijk doorlopende
transgressie voltrokken, die soms werd versterkt
door individuele stormvloeden. Zij maken ook
duidelijk dat de invloed van de zee in de periode
275-600 na Christus geleidelijk in oostelijke rich
ting doordrong. In oostelijk Zuid-Beveland en in
Zeeuwsch-Vlaanderen kon de veenvorming nog
eeuwenlang doorgaan, terwijl Walcheren en
Schouwen al waren omgevormd tot schorrenge-
bied. De oorzaak van deze inbraak van de zee in
de derde eeuw wordt gezien in een combinatie
van natuurlijke achteruitgang van de veenvor
ming en van ontwatering door de plaatselijke be
volking, waardoor het veen inklonk en een ge
makkelijke prooi werd voor het zeewater. Toen
dit proces eenmaal in gang was gezet, versterkte
het zichzelf en werd het veenlandschap geleide
lijk opgeruimd. De studie geeft een helder en
vernieuwend inzicht in deze processen.
Toch valt er wel wat af te dingen op dit werk,
met name op de paleogeografische kaarten. Het
probleem van historisch onderzoek in Zeeland is,
dat grote delen van de provincie geregeld op
nieuw overstroomden, waardoor zich brede
diepe geulen vormden en het bodemarchief ter
plaatse geheel is verdwenen. De historische kaart
van Zeeland vertoont dan ook vele blinde vlek
ken, en pogingen om deze vlekken op te vullen
berusten altijd op natte-vingerwerk.
Bij het tekenen van de geologische kaarten
heeft men de grote wateren dan ook buiten be
schouwing gelaten. Zo niet bij de paleogeografi
sche kaarten. Daar is een poging gedaan om voor
elke periode een totaalbeeld van Zeeland te ge
ven. Op veel plaatsen, vooral op de oude kernei
landen, bieden de bodem en de archeologische
vondsten voldoende houvast voor het localiseren
van veen- en poelgronclen, kreekbeddingen en
kreekruggen. In later opnieuw overstroomde ge
bieden is deze reconstructie niet meer mogelijk
en is men aangewezen op (beredeneerd) gok-
werk. Dit onderscheid wordt op de kaarten niet
gemaakt en daardoor wordt een exactheid gesug
gereerd die niet kan worden bewezen, zoals in
de tekst van het boek ook duidelijk blijkt. Omdat
deze kaartjes al gauw een eigen leven gaan lei
den (ze zijn ook afzonderlijk op cd-rom verkrijg
baar), bestaat het gevaar dat vele details als
exacte weergave van de werkelijkheid worden
beschouwd, terwijl slechts bedoeld is om een
aanduiding van een landschapstype te geven. Zo
kun je je afvragen of er in het jaar 350 midden in
de Zandkreek nog een veengebied lag, zoals is
afgebeeld op kaart 13-
Hetzelfde probleem geldt ten aanzien van de
archeologische vindplaatsen. Kaart 16 suggereert
dat Zeeuwsch-Vlaanderen en Noord-Beveland
omstreeks het jaar 1000 vrijwel onbewoond wa
ren. Maar in deze gebieden is wegens de latere
overstromingen de kans op vondsten ook wel
heel gering.
De Westerschelcle tussen Walsoorden en Bath
is in het jaar 1530 nog een heel smal stroompje