TER NAGEDACHTENIS
HEIN KLUIVER
Op 16 december 1998 is, na een ernstige ziekte, gestorven dr. Jan Hendrik Kluiver, sinds 1968 lid
van het Zeeuws Genootschap. Hij werd zesenvijftig jaar. Na vier jaar adjunct-secretaris, respec
tievelijk secretaris van de vereniging te zijn geweest, werd hij in 1982 tot hoofdconservator be
noemd, een functie die hij tot aan zijn dood heeft vervuld. Los van zijn posities in het bestuur,
die hij vrijwel een kwart eeuw lang heeft bekleed, was hij bijna 25 jaar lang voorzitter van de
Werkgroep Historie en Archeologie, 24 jaar lang lid van de Commissie tot Redactie van Archief
en Werken, 21 jaar lang bestuurslid van de Werkgroep Muziek (waarin hij tevens conservator
was), 20 jaar lang lid van de redactie van het blad Nehalennia, 18 jaar lang lid van de Commissie
voor de verzamelingen als conservator Geschiedkundige Voorwerpen en Objecten, Kunst en
Kunstnijverheid, en mede-oprichter (in 1991) van het tijdschrift Zeeland en van de Werkgroep
Kunstgeschiedenis. Buiten het Genootschap was hij 22 jaar lang bestuurslid van de Zeeuwsche
Vereeniging voor Dialectonderzoek, I 6 jaar lang als vertegenwoordiger van het Genootschap lid
van het bestuur van de Zeeuwse-Museumstichting (waarvan 8 jaar als secretaris), en tot slot 5
jaar lang secretaris - en drijvende kracht achter de oprichting - van de Stichting Huize 's-Herto-
genbosch. In het dagelijks leven was hij, sinds 1974, als wetenschappelijk medewerker verbonden
aan het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis te Den Haag.
Hein Kluiver was een bijzonder mens. Wie hem kort wil typeren, doet hem al gauw tekort, want
hij was veelzijdig, zowel in gaven als karakter. Na jaren kon hij je nog verrassen doordat een
nieuwe, onvermoede kant van zijn veelzijdige persoonlijkheid of begaafdheid naar buiten kwam.
Intelligent en scherpzinnig, pronkte hij niet met zijn talenten. Gedreven en toegewijd, drong hij
zich nimmer op de voorgrond. Hartelijk en gastvrij, liet hij zich er niet toe verleiden een alle
mansvriend te worden. Beminnelijk, bescheiden en wat verlegen, kon hij ook, overigens op on
verstoorbare wijze, onverzettelijk zijn. Geestig en ironisch, was hij er nooit op uit de aandacht
naar zich toe te trekken. Van beroep historicus, was hij naar aard cultuurhistoricus. Dat kwam
niet alleen tot uiting in zijn vele werkzaamheden voor het Zeeuwse cultuurleven en, in het bij
zonder, voor het Genootschap. Het komt ook naar voren in zijn rijk geschakeerde oeuvre, dat tal
van publicaties op historisch, musicologisch, organologisch en architectonisch gebied telt.
Heins belangstelling en werkzaamheid beperkten zich niet tot zijn bestuursfuncties en zijn pu
blicitaire activiteit als auteur en redacteur. Benevens zijn intellectuele talenten bezat hij een op
merkelijke ambachtelijke en artistieke vaardigheid. Hij was een handwerksman van formaat; hij
schilderde, restaureerde meubilair, herstelde historische instrumenten en uurwerken - wist daar
ook alles van af - en stemde eigen en andermans piano's. Zijn huis aan de Gortstraat was een
museum waarvan hij zelf inrichter, collectioneur, restaurateur en conservator was. Ook muzikaal
was hij begaafd: als je hem zover kon krijgen, speelde hij goed piano en clavecimbel. En nodigde
hij je uit om te komen eten, dan wist je na afloop dat hij ook in de keuken zijn mannetje stond.
Wanneer de Genootschapszaken waren afgehandeld - wat zelden gebeurde - en je nog wat na
praatte, dan was hij dikwijls onderhoudend en vertelde je, al dan niet in onvervalst Zeeuws, de
ene anekdote na de andere.
Aan zijn proefschrift - dat hij in juni 1998 verdedigde en dat zijn levenswerk zou worden -
voegde hij niet minder dan dertig stellingen toe, die hem typeren in die eigenaardige veelzijdig
heid welke hem eigen was. Niet alleen bevatten zij enkele centrale conclusies van zijn onderzoek,
ook handelen zij over onderwerpen op zulke uiteenlopende gebieden als kunstgeschiedenis, bin-