hie eeuwen zeeuwse landbouw
91
'e Jxoo'X
ib. 1. Gezicht op St. Laurens, 1767. Pentekening G. Markee (raz, zg, Zei. 111. 11-956).
'.oiie samenvatting
een eerste hoofdstuk behandelt de auteur de
iverse omgevingsfactoren die van invloed waren
'P de ontwikkeling die de Zeeuwse landbouw
ussen 1600 en 1910 doormaakte. Het beoefenen
an landbouw op de beschikbare kalkarme, vaak
nogal zilte zware kleibodem was sterk in bewe
ring.
Slecht drinkwater, malaria en het ontbreken
an borstvoeding waren verantwoordelijk voor
len hoog sterftecijfer en het uitblijven van bevol
kingsaanwas op het platteland tot 1750. In de ste
len duurde het zelfs nog wat langer voor de be
volking toenam, omdat de verschrompelende
handel en nijverheid van de Republiek zich bui
ten Zeeland in de Hollandse stedengordel con
centreerden, zodat in Zeeland zelf ruralisatie op
trad, die zeker tot 1870 voortduurde. Heel de
beschreven periode door was de landbouw de
eerste negotie van Zeeland.
Hoe arbeidsintensief de landbouw er ook was,
de groei van de plattelandsbevolking kon zij niet
opnemen. Toen ook nog bleek dat het in de
achttiende eeuw verloren gegane handelskapita
lisme zich niet ging herstellen en de nieuwe in
dustrie in de negentiende eeuw zich niet in Zee
land wilde vestigen, resteerde voor de overtollige
plattelanders slechts emigratie.
De intensieve landbouw was in 1600 even ka
pitalistisch en commercieel als in 1910. In de eer
ste helft van de zeventiende eeuw steunde zij op
de grootschalige investeringen van vermogende
personen in het kader van de inpolderingen.
Dientengevolge kwam veel pacht voor. De pacht
prijzen bleven, enige niet al te felle schommelin
gen ten spijt, opmerkelijk genoeg tot 1830 nage
noeg stabiel. De lonen voor de schare arbeiders
die men geregeld nodig had, waren tot diep in
de negentiende eeuw zelfs volkomen star. Voor
het overgrote deel van de werkzaamheden werd
bovendien stukloon betaald, zodat de loonkosten
in beginsel evolueerden met de arbeidsprestatie
en de opbrengsten van de geteelde gewassen. De
lonen waren wel uitzonderlijk hoog en dit niet al
leen in vergelijking met Vlaanderen. Het leverde
het voordeel op dat de boeren altijd konden be
schikken over een voldoende omvangrijk reser
voir aan geschikte en geoefende arbeidskrachten.
Priester ziet in het bevolkingsverloop, de hoge
sterftecijfers en de loonstarheid reden een Mal-
thusiaanse verklaring voor te stellen. Hij meent
zo nu en dan subsistentiecrises te ontwaren1. Wij
zullen aanleiding vinden daarop terug te komen
en dat niet alleen omdat de Zeeuwse crises ver
geleken met die in het zeventiende-eeuwse
Frankrijk wel erg zwak waren.
Rond 1800 wekte het Zeeuwse landbouwbe-