96
DRIE EEUWEN ZEEUWSE LANDBOl X'
Afb. 4. Twee mannen bezig n et
wannen op een boerenbedrijf in
Kapelle circa 1900 (raz, zg, Z I.
111. III-977/b).
de betekenis onderschat van een deel van de
door hem gepresenteerde cijfers. Voor en na be
nadrukt hij dat de productiviteit in de akker
bouw, in het bijzonder die van de teelt van tarwe
en meekrap, per beteelde hectare nauwelijks toe
nam tussen 1600 en 1870. Het inkomen van de
boer wordt echter niet bepaald door de opbreng
sten per beteelde hectare, maar door de opbreng
sten aan marktbare producten van het hele
bedrijf vermenigvuldigd met de gangbare markt
prijs. Op pagina 379 staat een grafiek die een
afspiegeling geeft van de inkomsten van een
standaardbedrijf. Alleen het effect van bedrijfsver-
groting is er niet uit af te lezen. Er blijkt zich in
de tarwestreek tussen 1735 en ten vroegste 1805
een ononderbroken groei van de inkomsten van
1.3 a 1.5% per jaar te hebben voorgedaan. Dit is
nogal fors, niet veel meer of minder dan de toe
name, die in dezelfde tijd werd vastgesteld in
landstreken, waar historici juichend repten over
een agrarische revolutie, zoals Norfolk en Oost-
België. De relatieve welvaartsverschillen tussen
Zeeland en de aanpalende gewesten stammen
zeker uit de jaren 1740-1750. Misschien zijn zij
zelfs nog ouder met alle economische conse
quenties van dien, zoals marktseparatie. Hoe het
zij, met de welvaartsverschillen is in ieder geval
rekening te houden.
Zij zijn in het bijzonder van belang in een pe
riode, waarin de elasticiteit van de markten voor
landbouwproducten ingrijpend veranderde. In
het voetspoor van heel wat historici, waaronder
zulke eminente als Shelter van Bath en Le Roy
Ladurie, gaat ook Priester er van uit dat de markt
voor granen in de vroeg-moderne tijd slechts
fluctueert recht evenredig met het aantal te voe
den monden en wordt bepaald door de omvang
van de bevolking. Van 1670-1680 af is het zeker
niet meer zo. Van dit moment af tot het einde va n
de volgende eeuw had de opkomst van koffie t a
thee steeds ernstiger negatieve gevolgen voor h t
bierverbruik en dus voor de afzet van granen. De
vervanging van wintergerst door tarwe en rogs. e
deed het aanbod van broodgranen stijgen. De
vraag er naar ging echter weldra dalen. De aan -
appel, die van 1740 af een gewichtige rol ging
spelen in de consumptie, was een substituut voc r
brood. Daartegenover stond een snel stijgend g( -
bruik van jenever. Totdat met de beetwortelsuikt r
ook de melasse beschikbaar kwam, was dit eer
zuiver graanderivaat. Voor de Zeeuwse boert i
was het een geschenk uit de hemel. Toen t
bakkers in Rotterdam en Dordrecht omstreeks
1820 het Amerikaanse graan begonnen te pre
fereren, omdat het een smakelijker en ben r
houdbaar brood opleverde, konden de Zeeuw:
tarwetelers hun product nog altijd kwijt bij de je -
neverproducenten in Schiedam. Die profiteerde i
graag mee van de extreem lage transportkoste t
op bijna aan de overkant van het water geteei 1
graan.
Aanvullend op Priesters analyses dient te wo -
den vastgesteld dat de Zeeuwse boeren in ee t
groot deel van het onderzochte tijdvak werde
geconfronteerd met een dynamische mark
waarop evenwel ook gewichtige blokkades voo -
kwamen. Noch het een, noch het ander past i i
een Malthusiaanse verklaring.
Priester besteedde wat veel aandacht aan c
zwakke kanten van de Zeeuwse landbouw e i
verloor de sterke punten nogal eens uit het oo
Het is te verwonderlijker, omdat hij in zijn ve -
haal bij voortduring belangwekkende conclusit s
vermeldt, die wijzen op de vele sterke punte t
van de Zeeuwse landbouw. Een kleine staalkaa t
daarvan mag hier niet ontbreken.