1IE EEUWEN ZEEUWSE LANDBOUW
97
- Zeeland, omringd door brede en diepe wate
ren, was lange tijd redelijk toegankelijk voor
kleine zeewaardige schepen. Voorzover bin
nenvaartuigen nodig waren ging het om sche
pen die voor hun voortbeweging niet afhanke
lijk waren van dure en trage paardentractie. De
ligging van het gewest garandeerde extreem
lage transportkosten en een hoog rendement
op exporten.
- De ruralisatie van de Zeeuwse economie
kwam om kapitalistische redenen tot stand.
Het was een keuze voor gegarandeerde winst
gevendheid.
- De Zeeuwse economie was een aanpassings
economie, bijzonder geschikt voor afzetten op
een traag veranderende markt voor producten,
waarvan de elasticiteit maar langzaam toenam.
- De dynamiek van de regionale landbouw, die
lange tijd werd bepaald door investeerders,
droeg bij tot het eeuwenlang voortbestaan van
een hoge mate van commercialisatie.
Bij tijd en wijle lijken de sociale tegenstellingen
toe te nemen. Dat betekende lang niet altijd
dat de kapitalistische investeerders de grote
winnaars waren. De middenklasse, bestaande
uit eigenerfde boeren en pachters, profiteerde
mee. Van 1660 tot 1740, drie generaties lang,
haalde de middengroep zelfs de buit binnen.
De bedrijfsvoering was in vele opzichten star.
Het meest opmerkelijk gevolg daarvan was, dat
de productiviteit constant bleef. Dit wijst op ri
sicomijdend gedrag.
Het samengaan van horizontale en verticale in
tegratie, dat wil zeggen van schaalvergroting
en de uitoefening van een gemengd bedrijf,
reeds door Bouman c.s. vastgesteld, wordt be
vestigd. De Zeeuwse boer had altijd twee pij
len op de boog: hij kon desgewenst het rende
ment opvoeren en indien nodig de voorkeur
geven aan het in stand houden van evenwich
ten.
- De innovaties verliepen heel traag. Behalve
aan inpassing in een complex systeem van
evenwichten moest rekening worden gehou
den met schaaleisen. Wie als eenling ver
nieuwde, kreeg onherroepelijk te maken met
heel hoge kosten. Zij daalden pas het geldt
voor meststoffen, veevoeders en zaaizaden
als ook de omgeving meedeed, liefst in coöpe
ratief verband, zodat men de risico's deelde.
onden wij af. Het is zeer wel denkbaar dat zich
n de vroeg-moderne tijd in Europa Malthusiaanse
roei heeft voorgedaan. Mogelijk was het in de
in van Frankrijk het geval. In Zeeland was het
riet aan de orde. Ook kan het waar zijn dat in
deze tijd hier of daar gesproken kan worden van
groei in de zin die Adam Smith er aan gaf: snelle
vooruitgang mede als gevolg van specialisatie en
toenemende marktgerichtheid, maar slechts gedu
rende korte tijd, tot het moment waarop een
nieuw evenwicht op hoger niveau van producti
viteit was bereikt. Zoiets zou behalve in delen
van Engeland het geval kunnen zijn geweest in
de Belgische provincie Namen en in de Lim
burgse lössgebieden, waar een voortvarende
proto-industrialisatie in het Luikerland behoefte
had geschapen aan meer voedingsmiddelen zo
dat de boeren uit de omtrek in de opwaartse
stroom werden meegezogen. In Zeeland was
evenwel geen sprake van een snelle sprong voor
waarts, die na anderhalve of twee generaties
werd afgebroken, laat staan van een agrarische
revolutie. De groeitheorie van Smith is er even
min van toepassing als die van Malthus. Met
Quesnay en de physiocraten lijken we iets dich
ter bij de werkelijkheid te komen. Hun plei
dooien voor een agrarisch welvaartsmonopolie
en het scheppen van de allervoortreffelijkste
voorwaarden voor ononderbroken verbetering
van de landbouw werden door de Zeeuwse
Commissie van Landbouw in de eerste helft van
de negentiende eeuw met verve verdedigd. Pries
ter acht er geen misverstand over mogelijk: de
Commissie heeft veel pennenvruchten nagelaten,
maar erg weinig invloed uitgeoefend. Heel zeker
is ook, dat de inzichten van de Commissie op ge
nerlei wijze aan de basis lagen van het oude ver
trouwde Zeeuwse landbouwstelsel. Wij moeten
elders zoeken.
Een wijs woord van de zeventiende eeuwse
Engelse literator Ben Johnson zet ons wellicht op
een bruikbaarder spoor. Johnson werd getroffen
door de ijver waarmee in zijn tijd in goede doen
geraakte stedelijke handelaren zochten naar een
bezitting ten plattelande. Hij zag er niet in de eer
ste plaats het najagen van status in. Veel meer
ging het de handelaren om een zekere economi
sche basis in het geval zij hun risicovol bedrijf
zouden moeten overlaten aan dochters. De doch
ters doen hier niet zoveel ter zake, de hang naar
risicomijding in de zeventiende en achttiende
eeuw echter des te meer. De organisatie van de
handelsonderneming, in het beste geval een fa
miliebedrijf, en de talrijke gevaren en onvermijde
lijke tegenslagen die het de baas moest worden,
hadden tot gevolg dat bijzondere aandacht werd
besteed aan het verwerven van zekerheden. Ook
in de landbouw was dit een element van ge
wicht. Wie niet omzichtig manoeuvreerde, liep
gevaar voor lange jaren een wezenlijk deel van
de bodemvruchtbaarheid van zijn landerijen te
verspelen. In West-Nederland is in de vroeg-mo-
derne tijd uitzonderlijk veel aandacht besteed aan
het opbouwen van economische zekerheden: een
verzekeringsstelsel dat geleidelijk Europa vero
verde is er het gevolg van geweest.
Is het onder die omstandigheden boud de
hoofdkenmerken van de Zeeuwse landbouw sa
men te vatten met de woorden: zekerheid en