2 EELAND, EEN POLDERMODEL? EEN REACTIE 99 P jter Priester J. \G.M. Jansen heeft de moeite genomen mijn boek te lezen, erover na te denken en een uitvoerige he se bouwing te schrijven. Een aantal van zijn opmerkingen vraagt om een nadere toelichting of een weer woord. In dit artikel hoop ik hem van repliek te dienen. H begint zijn bespreking met lof. De Geschiede nis van de Zeeuwse landbouw is een 'boeiende' ei 'kloeke' studie. Maar al gauw worden er harde noten gekraakt. Zo zou ik niet erg scheutig zijn n et interregionale vergelijkingen; met geen enkel voord hebben gerept over het welvaartsniveau; de betekenis van mijn eigen cijfers hebben on derschat; te weinig oog hebben gehad voor ont- ikkelingen op de graanmarkt; teveel aandacht I ebben besteed aan de zwakke kanten van de eeuwse economie. Tenslotte zou ik de lezers in de steek hebben gelaten omdat ik 'wezenlijke ementen over het hoofd zag' en omdat ik de itkomsten van mijn onderzoek niet op een rij ou hebben gezet. Ik zou zelfs geen verklaring ebben gezocht voor de waargenomen ontwikke- ngen. Hoewel Jansen naar eigen zeggen niet van lan is een nieuwe conclusie te schrijven, doet hij at uiteindelijk wèl en komt hij tenslotte met een iternatief verklaringsmodel. Met deze 'inhaalslag' oopt hij een discussie op gang te brengen. Het atste zal hem wel lukken, denk ik, want de stek ng waarmee hij zijn bespreking afrondt is op jn zachtst gezegd nogal discutabel. De Zeeuwse ndbouw was een vroege variant van het polder- i todel, zo valt te lezen, men streefde zelfs naar ociale zekerheid'. Er heerste 'tevredenheid' en 'rust'. Bij deze woorden moest ik denken aan de 'beiders die door Kees Slager en Jan Zwemer jn geïnterviewd. 'Ach man', verzucht David in 1 agers boek, 'ze waren zo slecht die boeren'. Een ader herinnert zich: 'als zo'n boer de kans I reeg, dan belazerde hij de arbeiders waar ze bij- onden'.1 Met sociale zekerheid had het toenma- 1 ge poldermodel niet veel te maken. Hieronder wordt punt voor punt ingegaan op res zaken die me zijn opgevallen in Jansens be preking. Het is geen volledige lijst. Ik heb veel gelaten voor wat het is, ten einde het weerwoord niet te lang te maken. Door een aantal van Jan- ens opmerkingen te bespreken, hoop ik niet al leen kritiek te pareren, maar tegelijkertijd een tantal fundamentele verschillen tussen Jansen en mijzelf duidelijk te maken. Kennelijk wil Jansen dat ook. De grote lijn die door zijn betoog loopt, luidt als volgt: Priester is te pessimistisch en legt teveel nadruk op de beperkte mogelijkheden van de oude Zeeuwse landbouw. Jansen vindt zich zelf optimistischer. Hij ziet, naar eigen zeggen, meer 'sterke punten van de Zeeuwse landbouw' dan Priester. Zelf denk ik dat het verschil tussen de pessimistische Priester en de optimistische Jansen minder groot is dan hij doet voorkomen. We sluiten immers allebei uit dat cle Zeeuwse landbouw tussen 1600 en 1870 een 'snelle sprong voorwaarts' heeft doorgemaakt. Dat evenwel ie der van ons de nadruk op andere elementen legt, zal ik niet ontkennen. Zijn verhaal kon me even wel niet overtuigen. Zes punten 1. Priester is niet erg scheutig met interregionale vergelijkingen. Misschien heeft Jansen gelijk. Daar waar ik dat nodig vond, maak ik vergelijkingen met andere regio's, tenminste voor zover er ver gelijkbare gegevens beschikbaar zijn. Zo wordt onder andere het Zeeuwse bevolkingsverloop vergeleken met de ontwikkelingen in andere ge westen. Hetzelfde gebeurt bij de bespreking van de eigendomsverhoudingen, het grondgebruik (waaronder de klaverteelt), het gebruik van werktuigen, de rundveehouderij en de tarweteelt. Ik ga hier en daar in op de ontwikkelingen in de Noord-Nederlandse gewesten, Vlaanderen, Frank rijk, Engeland en Denemarken. Uit de vergelijkin gen komt naar voren dat het Zeeuwse boerenbe drijf een aantal unieke kenmerken had. Ik had ongetwijfeld nog meer landen en regio's in het onderzoek kunnen betrekken, maar dit had geen nieuwe gegevens opgeleverd en het verhaal on nodig belast met allerlei zijpaden. Jansens verge lijkende beschouwingen leveren evenmin iets nieuws op. 2. Priester gaat niet in op het welvaartsniveau in Zeeland in vergelijking met andere regio'saldus Jansen. Dat klopt. Zo'n vergelijkende analyse vergt vele jaren onderzoek. De gegevens die thans bekend zijn, zijn in mijn ogen niet hard genoeg. Dat geldt ook voor de door Jansen aan gehaalde publicatie. Bovendien bestond mijn op dracht uit het schrijven van een landbouwge- schiedenis. Een studie naar de levensstandaard

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1999 | | pagina 21