ZEELAND, EEN POLDERMODEL? 101 min aanleiding te veronderstellen dat de levens standaard zich gunstig ontwikkelde. In de eerste helft van de negentiende eeuw nam het aantal bedeelden zelfs sterk toe. In al deze ontwikkelin gen kan ik geen 'sterke punten' herkennen." 6. Priester zet de uitkomsten van zijn studie niet oj een rij en zoekt geen verklaring. Jansen heeft kennelijk de laatste paragraaf van deel I over het hoofd gezien 6.3). Daarin worden de voor- n; amste ontwikkelingen samengevat en ver- kl tard. Ook op andere plaatsen in de tekst is dat trouwens vrijwel voortdurend gedaan. In de slot paragraaf worden alle potentiële verklaringsfac toren nog eens op een rijtje gezet. Er wordt orderzocht welke invloed de markt, de eigen- dc «nsverhoudingen, het tiendrecht en het over- heidsbeleid op het landbouwbedrijf hadden. Ik kom tot de conclusie dat de invloed van dit alles eigenlijk wel meeviel. Een veel belangrijker in- vl ted ging uit van de natuurlijke omstandigheden ei de technische (on)mogelijkheden. Tenslotte wijs ik op cle belangrijke rol die de kapitaalver- strekking van handelaren, patriciërs en bietsuiker- f;: brikanten mogelijkerwijs heeft gespeeld. Voor wie enigszins bekend is met agrarisch-his- torische literatuur, zal het vooral zijn opgevallen dat ik de markt een minder belangrijke rol heb toebedeeld dan in andere studies gebruikelijk is.9 De Zeeuwse landbouw reageerde lang niet altijd op veranderingen in de prijzen van graan, land of arbeid. Dat kwam omdat het bedrijf met techni sche en fysische beperkingen had te maken. 'Toch was van een keurslijf geen sprake', schrijf il Dankzij investeringen die uit andere sectoren dan de landbouw afkomstig waren, trad soms toch vernieuwing op. De opkomst van de mee lt rapteelt laat zich zo verklaren. Jansen heeft mijn synthese blijkbaar niet, of in ieder geval anders gelezen. Hij meent dat Priester 1 lies in het keurslijf van een Malthusiaanse ver- k aring' wil passen. Daarmee doet hij geen recht aan mijn onderzoek. Van een rigide werkwijze was geen sprake. Toegegeven, elementen uit het werk van klassieke economen als Thomas Robert Malthus spelen een rol in mijn interpretatie van het verleden, net zoals ze dat trouwens doen in het onderzoek van tal van andere historici. Mal- t tus' Essay gaat over landbouwsystemen die niet gemakkelijk veranderen; over de geringe groei van de voedselproductie; over het uitblijven van technische vooruitgang.'" Over dat soort zaken gaat het in de Geschiedenis van de Zeeuwse land bouw soms ook. Dat heeft niets te maken met een door mij gehanteerd keurslijf, maar met de vele gegevens die erop wijzen dat in de Zeeuwse economie van vóór 1870 Malthusiaanse elemen- t -n aanwezig moeten zijn geweest." Als de data op een alternatieve, Boserupsiaan.se ontwikkeling hadden geduid, dan had ik dat heus wel ver meld.12 Overigens ben ik met mijn 'Malthusiaanse' interpretatie van de Zeeuwse geschiedenis tussen 1600 en 1870 nog bescheiden. L.T. Evans stelt in zijn recent uitgegeven boek over de geschiedenis van de wereldvoedselproductie in de afgelopen 10.000 jaar, dat de mensheid steeds weer op Mal thusiaanse grenzen aan de groei is gestuit. Vol gens hem zijn de denkbeelden van Malthus ook nu nog actueel." Slot Boerendonk en Bouman vonden de Zeeuwse boeren van vroeger dom en conservatief. Ikzelf vind ze verstandig, maar nog steeds conservatief. Jansen vindt ze echter verstandig èn progressief. Hij ziet in hen zelfs de voorlopers van het hui dige poldermodel. Hier neemt zijn optimisme over de mogelijkheden van de oude Zeeuwse landbouw een onverwachte wending. Net zoals dat thans het geval is, schrijft Jansen, streefde men vroeger naar zekerheid en winstgevendheid. Men was tevreden met een 'gestage groei van het netto-resultaat'. Nu is het me niet helemaal duide lijk wie deze idealen nastreefde - waren dat nu de boeren of de handelaren? - maar het dringt wel tot me door dat Jansen hier een andere bena dering van de Zeeuwse geschiedenis voorstaat dan ik. Volgens hem waren de Zeeuwen in staat de loop van de geschiedenis naar hun hand te zetten: 'doelstellingen' werden 'geëffectueerd'. Het Zeeuwse land was maakbaar. Men koos be wust voor een andere weg dan Holland en West- Friesland. Jansen gaat hier toch te gemakkelijk voorbij aan de 'zwakke kanten' van het oude Zeeland. Vooral de sociale ongelijkheid en de hoge sterfte cijfers doen de vraag opkomen of de provincie vroeger wel zo'n succesvol poldermodel was. Veel Zeeuwen vonden dat niet en kozen daarom voor emigratie. Ook vluchtelingen, zoals de Salz- burgers, kwamen al gauw tot de ontdekking dat Zeeland niet zo'n goede keus was en vertrokken, voor zover ze het leven nog niet hadden gelaten, snel. En de arbeiders die ik in het begin van dit artikel aanhaalde, waren evenmin tevreden over de 'sociale zekerheid' in het toenmalige Zeeland. Het verhaal van Jansen is te eenzijdig. Er was nog een ander, een onderontwikkeld Zeeland met een ongezond klimaat en beperkte bestaansmo gelijkheden. Jansen heeft daar te weinig oog voor. Het is juist die merkwaardige combinatie van succes en onderontwikkeling die als een rode draad door de Zeeuwse geschiedenis loopt. Eeuwenlang ging voorlijkheid gepaard met ach terlijkheid. Die paradox vormt een van de meest wezenlijke kenmerken van de Zeeuwse geschie denis. Ook anderszins kan Jansens benadering mij

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1999 | | pagina 31