B< 3EKBESPREKINGEN 115 F. van der Ploeg en C.E. Zonnevylle-Heyning: B ave koppen en gladde aengesigtenDe Goese schutters en hun schilders: C.W. Eversdijck, W.C. Eversdijck en P. Peuteman. Middelburg, Stichting Zeeuwse Katernen, 1999. (Grote Zeeuwse Ka ternen, deel 2). 175 blz., 130 illustraties, deels in kleur, literatuuroverzicht en index. Isbn 90.74517.08.0. Prijs: 49,95. Lang geleden was het Museum voor Zuid- en Noord-Beveland gevestigd in het Gothische Huis aan de Turfkade in Goes. Als er zich een belang stellende meldde (wat zelden gebeurde), kwam jul trouw Bielen, de custos, die in het achterhuis w< tonde, naar voren sloffen om de deur te ope nen. Je kreeg dan toegang tot een donker, stoffig pand met steile trappetjes en een ongeregelde verzameling rariteiten. De meeste indruk maakten enkele enorme schilderijen vol baardige koppen; het waren de enige schilderijen die in Goes in een openbare ruimte te zien waren. Een speciale attractie bestond erin om de man te ontdekken di aan één hand zes vingers had. Dit is alles verleden tijd. De schilderijen han gen nu in de schutterszaal in het museum aan de Singelstraat en die zesde vinger is tijdens een res- ta iratie in de jaren zeventig geamputeerd. In de zemer van 1999 is in het museum een speciale te itoonstelling gewijd aan de Goese schutterijen er daarbij verscheen een uitgebreide studie over de schutters en hun schilders. De vier schuttersstukken vormen overigens sf chts een laatste restje van wat eens een uniek bezit van de stad Goes is geweest. Goes heeft na melijk zeventien van dergelijke stukken in bezit gehad, die in 1864 allemaal zijn geveild. De vier nu aanwezige stukken werden in 1908 door de st id teruggekocht van het Museum Boymans in R itterdam. Van de overige stukken konden er nu n :>g twee worden opgespoord, respectievelijk in R rchefort-sur-Mer en in Dortmund; deze zijn mo menteel ook in Goes te zien. De rest is spoor loos. Zoals de titel al aangeeft, gaat het boek over twee onderwerpen: over de schutters en over de schilders van de schuttersstukken. Het eerste deel behandelt uitvoerig de drie Goese schutterijen, h in geschiedenis en betekenis, hun schuttersho ven ('clrie hoven op een rij'), hun tradities en hun kostbare voorwerpen, die ten dele ook op de schilderijen te zien zijn. Het is een boeiend en goed gedocumenteerd overzicht van een nu in vergetelheid geraakt stuk sociale geschiedenis. Net als in andere steden hebben de schuttersgil- d en in Goes een dominante rol gespeeld in het dagelijkse leven. Helaas is er weinig meer van over: wat museumstukken en een straatnaam. Eén van de gilden is in de vorm van een sociëteit blijven bestaan. Bijzonder is wel dat de Goese schutters, net als hun collega's in de grote steden, een traditie had den om zich geregeld groepsgewijs te laten por tretteren. Dat had ongetwijfeld te maken met het feit, dat er in Goes twee schilders woonden, va der en zoon Eversdijck, die zelf tot de elite van de stad hoorden. Voor zover bekend waren zij in hun tijd ook de enige kunstschilders in Goes. Toen zoon Willem in 1671 was overleden, ging de klandizie naar de in Goes geboren Pieter Peu teman, die in Rotterdam woonde. Blijkbaar was er in Goes toen geen enkele schilder meer. De tentoonstelling over de schuttersstukken is aanleiding geweest om ook aan deze clrie schil ders een uitvoerige studie te wijden, waarin hun leven en werken zo volledig mogelijk zijn be schreven. Dat heeft een indrukwekkende hoe veelheid speurwerk gekost, want over hen was weinig bekend; hun werk is over de hele wereld verspreid en voor een groot deel zoek. De oeu- vrecatalogus komt voor vader Cornelis Eversdijck tot 15 zekere en 10 onzekere werken, voor zoon Willem tot ruim twintig. Van Peuteman, die ook graveur was, is nog minder werk bekend. De twee Eversdijcken zijn toch wel een bijzon der geval. Niet alleen is het merkwaardig dat ze in het kleine Goes emplooi konden vinden, maar ze waren ook allebei zeer veelzijdig. Behalve portretten schilderden ze ook allegorieën en keu kenstukken. Ze behoorden niet tot de top van de Nederlandse schilderkunst, maar verstonden hun vak wel, en waren vooral bedreven in de stofuit drukking van groenten en zeedieren. Het is een boeiend boek geworden, niet alleen als bijdrage aan de geschiedenis van Goes, maar ook aan de kennis van de schutterij en de kunst geschiedenis van Zeeland in het algemeen. De uitvoering en vormgeving zijn voorbeeldig, op twee schoonheidsfoutjes na. Bij de vele afbeel dingen van voorwerpen had men wel kunnen vermelden waar deze zich bevinden; men moet dit nu, nogal omslachtig, opzoeken in de verant woording van de illustraties. En de zwarte blok ken naast de kleine kleurenafbeeldingen werken nogal storend. Een dergelijk boek roept een gevoel van wee moed op. Je beseft bij het doorlezen terdege, dat onze kennis van het verleden berust op datgene wat toevallig de tand des tijds heeft getrotseerd. Uit Middelburg is nog maar één schuttersstuk over, van de rest van Zeeland niets meer. En waar zijn al die andere werken van de Eversdijc ken en van Peuteman gebleven? Verstoft en ver gaan op oude zolders, met het grof vuil meege geven, of ergens anoniem of onder een valse

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 1999 | | pagina 45