AANWINSTEN
150
In cleze nieuwe rubriek, die u in het vervolg in 'Zeeland' zult aantreffen, presenteert een van de const >•-
vatoren van het Zeeuws Genootschap een recente aanwinst voor de collectie. Ditmaal een verslag ov r
fossiele schelpdieren, gevonden hij een recent paleontologisch onderzoek.
Slijkgrasvelden in Nieuw- en Sint-Joosland
Begin september 1999 is er een aanvang gemaakt
met het bouwrijp maken van het gebied achter
de Scheldepoortstraat en op het oude sportcom
plex in Nieuw- en Sint-Joosland.
Ik ben al vele jaren geïnteresseerd in alles wat
met paleontologie, (de leer van alle diersoorten
welke vroeger hebben geleefd) te maken heeft,
voornamelijk wat betreft de schelpen. Daarom
heb ik in de pas uitgegraven geul, bestemd voor
de aanleg van de toegangsweg, een nader onder
zoek gedaan naar schelpdieren die hier hebben
geleefd, voordat de inpoldering heeft plaatsge
had.
Zoals ik reeds had verwacht is het aantal soor
ten die ik hier zou kunnen vinden niet erg groot,
maar voldoende interessant om te komen tot een
beeld van hoe dit gebied er voor enkele honder
den jaren geleden moet hebben uitgezien.
Atb. 1. De schelpen zoals ze in de bodem werden aange
troffen. Hier een laag met platte slijkgapers, het grootste
exemplaar ongeveer 25 mm.
We hebben in die tijd dan nog te maken m 't
een open verbinding met het voormalige Slo
Dit gebied is dan nog onder invloed van de cl -
gelijkse getijdenbewegingen, waarbij het alleen
met springtij in zijn totaliteit met zeewater bede t
werd. Ik stel me een zandig slikkengebied vo< r
waarin slijkgrasvelden voorkwamen, enigerma
vergelijkbaar met het huidige restant van het slil -
kengebied in de mond van het Zuidelijke Sloeh -
vengebied, gelegen tussen de Scheldepoortwe f
en het Fort Rammekens bij Ritthem. Kenmerken J
voor een dergelijk milieu is het in grote geta
voorkomen van het 'wadslakje' Hydrobia ulvc e
(Pennant, 1777). Onvermijdelijk hierbij aanwezi j
is de 'obliehoren' Retusa obtusa (Montagu, 1803 -,
omdat deze soort zich voornamelijk heeft gevoe I
met het wadslakje, waarbij zij deze slakjes in he t
geheel verorbert. Beide schelpjes zijn ongeveer i
tot 6 mm lang.
Ook voeden zij zich met de aan de planten
vasthechtende kleine eencellige 'gaatjesdragers
(foraminiferen) die ik in het gezeefde fijne mate -
riaal in een flink aantal heb aangetroffen.
Ook de 'vale ruwe alikruik' Littorina saxatihs
saxatilis (Olivi, 1792) is hier met regelmaat
te vinden. Dit is een bewoner van de zoge
noemde spatzone. Dat is het gebied wat net
boven de gemiddelde hoogwatergrens ligt, dus z
zullen hier op de hoger gelegen delen van cl -
zeegrasvelden hebben geleefd. Hun lengte i
ongeveer 8 mm.
Veel voorkomend is ook de 'platte slijkgapei
Scrobicularia plana (Da Costa, 1778) aangetrof
fen, meestal niet groter dan 20 mm terwijl ze iii
volwassen stadium zeker vijf centimeter groet;
kunnen worden. Met hun lange siphokanalen
kunnen zij de gehele omgeving aftasten naa
voedselcleeltjes die zij uit het fijne slib kunner
opzuigen.
Zeer algemeen is hier ook de gewone kokkel
Cerastoderma edule (Linné, 1758) gevonden
lengte tot 25 mm, in leven een geduchte gravei
die met behulp van zijn vlezige voet het gehele
slikkengebied doorploegt. Het voedsel haalt hi
binnen via de krachtige instroomsipho en hei
verwerkte water komt er via de uitstroomsiphc
weer uit; het is net een kleine waterpomp dit
constant aan het werk is.
Regelmatig zaten er ook schelpen tussen var
het 'nonnetje' Macoma balthica (Linné, 1758).
waarbij vaak nog een spoor van lichtroze kleur te
zien is, breedte tot 20 mm.