20 HET ZEELAND VAN DE KEUREN i w ytf" 1,0lt KTf'1' IV S I V j; C cdu Holl Afb. 1. Zegels van Floris IV. Kopergravure, 1780. ZA, KZGW, Zei.'111. III-689- Vlaamse koopman in Zeeland wordt beroofd, de heer van het ambacht waar de beroving is ge pleegd aansprakelijk is voor de vervolging van de dader en ook voor de betaling van schadevergoe ding door de dader. Komt de ambachtsheer deze plicht niet na, laat hij de rover ongestraft gaan, dan wordt hij, de ambachtsheer, bovendien aan sprakelijk gesteld voor alles wat die rover verder nog mocht misdoen. Ook de gelijkstelling van de helpers van de rover met de rover zelf staat in de verdragstekst, en ook de mottekastelen komen wij er tegen: de graven komen overeen - of beter gezegd: de graaf van Vlaanderen legt de graaf van Holland op - dat de Zeeuwse ambachtsheren niet méér van zulke kastelen mogen bouwen. De artikelen in de keur die handelen over be roving van kooplieden en de non-proliferatie van versterkte huizen, sluiten dus nauw aan bij de desbetreffende paragrafen in het verdrag van Brugge. De keur is hier zoveel als de wetgevende uitwerking van wat daarover in het verdrag is be paald. Deze samenhang stelt ons in staat deze ar tikelen van de keur te dateren. De artikelen zijn kennelijk in aansluiting bij het verdrag tot stand gekomen. De voor zover wij weten oudste Zeeuwse landkeur dateert dus van 1167 of niet lang daarna. Degenen die de keur uitvaardigden - dat waren de graven van Vlaanderen en van Holland, de laatstgenoemde in de greep van de eerste - beoogden ermee de noorclwaartse ver bindingen van de Vlaamse handel van beroving te vrijwaren, en wel op de manier die de graaf van Vlaanderen in 1167 de graaf van Holland in Brugge had opgelegd. Op dezelfde wijze, namelijk door de keur en de verdragstekst naast elkaar te leggen, komen wij te weten wie die rovers en hun medeplichti gen waren. De goederen van de rovers en hun medeplichtigen die in 's graven genade vielen, waren grafelijke lenen. Binnen het verband van de Zeeuwse instellingen wil dat in de eerste plaats zeggen: ambachten. De rovers en hun me deplichtigen waren dus leenman van de graaf, het waren de ambachtsheren, dezelfden die tegen de roverij moesten optreden. De graaf van Vlaan deren dicteerde de graaf van Holland dus een re geling waarbij de Zeeuwse ambachtsheren aan sprakelijk werden gesteld voor de schade die huns gelijken aan de Vlaamse kooplieden toe brachten. Het was een regeling met korte metten. Ook indien de rovers geen ambachtsheer waren - en het lijkt toch onwaarschijnlijk dat alleen am bachtsheren zich aan piraterij schuldig maakten - werd toch de ambachtsheer aansprakelijk gesteld. De graaf aan wie de ambachtsheer die de ro verij niet in de hand wist te houden, zijn positie als ambachtsheer dreigde kwijt te raken, was de graaf van Holland. Tussen de graaf van Vlaande ren en de ambachtsheren was er de graaf van Holland. De door de graaf van Vlaanderen opge legde regeling was een getrapte regeling. De graaf van Vlaanderen hield de graaf van Holland verantwoordelijk voor de veiligheid op de Zeeuwse handelsroutes, en de graaf van Holland op zijn beurt de ambachtsheren. Een en ander was, zoals gebruikelijk, in feodale vormen gego ten. De graaf van Holland hield Zeeland bewes ten Schelde in leen van de graaf van Vlaanderen, en de Zeeuwse heren hielden hun ambachten in leen van de graaf van Holland. De politionele en rechterlijke taken met de daaraan verbonden aan sprakelijkheid maakten deel uit van die getrapte leenverbintenis. De inkleding moge dan feodaal zijn geweest, in wezen ging het, op het niveau van de graven van Vlaanderen en van Holland, om een reeks conflicten met een economische achtergrond. Voor de Vlaamse economie waren veilige verbindingen met de Rijn en de Maas en met noordelijk Europa van levensbelang, en die verbindingen liepen voor een belangrijk deel door Zeeland. Zoals zo veel landsheren, was ook de graaf van Vlaanderen financieel sterk afhanke lijk van de steden, de centra van handel en nij verheid. Het belang dat de Vlaamse koophandel bij veiligheid in Zeeland had, was dan ook even zeer het belang van de graaf van Vlaanderen. Het was precies vanuit dat belang dat de graaf van Vlaanderen in Zeeland optrad. Zijn herhaald in grijpen was gericht tegen de berovingen die er telkens weer plaatsvonden. En op Zeeuws niveau ging het om de vraag, wie in laatste instantie be paalde hoe het er in Zeeland wat de veiligheid van het handelsverkeer betrof toeging. Waren dat de lokale machtshebbers, dat wil zeggen de am-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2000 | | pagina 21