26
SLOTBESCHOUWING
i
A Hi. 2. Tekening naar een vroeg zestiende-eeuws schilderij van de rede van Zierikzee. ZA, KZGW, Zei. 111. 11-1889.
van cle Zeeuwse keur en in het algemeen van de
Zeeuwse instituties in de Middeleeuwen. Kruis
heer heeft ons laten zien hoe de machtsstrijd tus
sen deze ambachtsheren en de graaf zijn neerslag
vond in de ontwikkeling van de Zeeuwse keur.
Ik noemde reeds de keur van Middelburg, en
dat brengt me tot het door Peter Henderikx be
handelde aspect van de steden vorming. Ook op
dit punt valt de nadruk op het betrekkelijk
vroege ontstaan van de twee belangrijke steden
Middelburg en Zierikzee, weldra gevolgd door
Westkapelle en Domburg. In de dertiende eeuw
ontstaan een reeks havenplaatsen, zoals Kats,
Kortgene, Tholen en Biezelinge. Hoe dat ging, is
mooi te zien aan de hand van het ontstaan van
Brouwershaven en Veere. Ook hier komt de be
langrijke rol van de ambachtsheren om de hoek
kijken. Ter verklaring van het ontstaan van die
havens wijst Henderikx op de visserij en de
vrachtvaart, de handel in vis en zout, waarover
de oorkonden ons enigermate inlichten. Ik kom
hier later op terug.
In zijn bijzonder rijke bijdrage aan deze afleve
ring van het tijdschrift Zeeland laat Eef Dijkhof
zien. hoezeer juist in steden als Middelburg en
Zierikzee het schrift al vroeg aan belang won. Nu
wekt dat eigenlijk geen verwondering, want ook
elders zijn steden centra van verschriftelijking van
de lekenwereld. Wat mij wel fascineert, is de uit
werking door Dijkhof van Burgers' ontdekking
van de Zeeuwse schrijfstijl. De wijze waarop
Dijkhof dit gegeven vastknoopt aan de ontwikke
ling ten plattelande de mogelijkheid van het be
staan van parochiescholen, de schrijfwerkzaam-
heid van parochiepriesters voor ambachtsheren
en dit wreer in verband geplaatst met de vier
schaarambachten - dit alles werpt een nieuw
licht op de geschiedenis van het Zeeuwse platte
land. Ook hierop kom ik terug.
In de uitnodiging voor dit symposium werd de
volgende vraag gesteld: in hoeverre zijn de zo
juist aangeduide ontwikkelingen (die van de
twaalfde tot de veertiende eeuw) werkelijk
nieuw, of kunnen wij ze vanaf de twaalfde, der
tiende eeuw pas voor het eerst waarnemen dank
zij het bestaan van geschreven bronnen? Loert
hier niet het gevaar van gezichtsbedrog? Ik meen
dat de onderzoeksresultaten die ons hier in het
tijdschrift Zeeland in beknopte vorm worden
voorgelegd, tezamen met de vroegere publicaties
van Dekker aantonen, dat op deze vraag een ge
ruststellend antwoord kan worden gegeven. Ge
zichtsbedrog zoals boven bedoeld speelt ons
geen parten. De geschetste ontwikkelingen wa
ren inderdaad iets nieuws. Anderzijds mogen we
de ogen niet sluiten voor het feit, dat belangrijke
aspecten van die ontwikkeling nauwelijks in ons
oorkondenmateriaal aan bod komen. Twee van
deze aspecten wil ik hier noemen.
Ten eerste de dynamische uitbreiding, in de
tiende tot de twaalfde eeuw, van het bewoonde
gebied vanuit het kustgebied oostwaarts. Dekker