GENOOTSCHAPSVERZAMELINGEN
31
had moeten behandelen, onder meer de ont
staansgeschiedenis van de keur. Bijzondere aan
dacht geeft het Vlissingse rapport aan het Groot
Privilege voor Holland en Zeeland van Maria van
Bourgondië (van 1477). Daarin was aan een aan
tal Zeeuwse verlangens tegemoet gekomen. Ma
ria's zoon Philips de Schone, de uitvaardiger van
de keur van 1495, had het privilege niet bezwo
ren, waardoor het geen rechtskracht meer had.
Volgens de Vlissingers had de auteur moeten on
derzoeken of op het Groot Privilege nog in 1791
met recht een beroep kon worden gedaan tegen
over de Staten van Holland en Zeeland die om
het privilege hadden gevraagd, met de bedoeling
het ten eeuwigen dage te gebruiken. Hiermee
raakte het Vlissingse rapport aan een toen actuele
kwestie. In de laatste decennia van de achttiende
eeuw is er vrij veel gediscussieerd over de vraag
of het Groot Privilege nog rechtskracht had"'. Dit
was niet alleen een theoretische kwestie. In 1785
had Veere bij een discussie in de Staten van Zee
land over een geschil tussen Veere en de am
bachtsheer van Serooskerke een beroep op arti
kel 21 van het privilege gedaan17.
Over de ophelderende aanmerkingen van de
auteur velden de Vlissingers een hard oordeel.
Deze gaven geen blijk van vertrouwdheid met de
materie, maar waren veeleer met haast bijeenge
raapt 'om meester te worden van den beloofden
eerprijs, de 40 ducaten daar onder begreepen'.
Vermoedden de Vlissingers wie de inzender was?
De Middelburgse groep rapporteerde kort, zon
der in bijzonderheden te treden. In de hoofdzaak
stemde zij in met het Vlissingse rapport. Het ant
woord bevatte zoveel blijken van onkunde in de
oude taal en oude gewoonten onder de grafelijke
regering, dat het in het geheel niet voor bekro
ning in aanmerking kwam. Maar de Middelbur
gers vonden, dat de Vlissingers meer geschied
kundige uiteenzettingen van de auteur hadden
verlangd dan waartoe de prijsvraag aanleiding
gaf. Op die manier zou men, naar hun gevoelen,
iedereen afschrikken om de prijsvraag te beant
woorden.
Het is hier niet de plaats om een oordeel over
het omvangrijke werkstuk van de inzender - in
leiding plus 220 bladzijden - te geven. Het Ge
nootschap oordeelde in 1791 dat het niet kon
worden bekroond: er kwamen wel enige goede
aanmerkingen en ophelderingen in voor, maar
ook een menigte misslagen. Daarom werd de
prijsvraag opnieuw uitgeschreven, maar nu zon
der sluitingsdatum voor beantwoording'". Het
heeft niet mogen baten. In 1799 werd besloten
de prijsvraag stilzwijgend uit het gepubliceerde
programma met prijsvragen te laten"'. Inmiddels
was de staatkundige situatie door de Bataafse
omwenteling van 1795 en de komst van de een
heidsstaat in 1798 grondig gewijzigd. In het
rechtsbestel dat als gevolg daarvan ontstond, was
voor de keur van 1495 geen plaats meer.
Lambrechtsen heeft vermoedelijk zijn werk in
de beoordelingscommissie aangegrepen om in
1791 in vergaderingen van het Genootschap in
Vlissingen en Middelburg een lezing te houden
over 'de oude constitutie', de staatkundige orga
nisatie in vroeger tijden7". Daarin behandelde hij
niet de Zeeuwse keuren, maar betoogde hij wel,
dat het Groot Privilege van 1477 in het bestel van
de Republiek nog steeds van kracht en de voor
naamste grondwet was.
Alk. 2. Prijspenning van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen. Kopergravure. ZA, KZGW, Zei. 111. II1-883.
rt)iiil»lüiJHUIHililiininnniiWuimiitinniiHtit»BiHB;ir
\C.E.V.A31BTFA .ICZ3TY. ma,ATJKE