DE VERSCHRIFTELIJKING IN ZEELAND
5
De doordringing van het ambtelijk schrift op het
platteland
Richten we onze blik op het platteland. Een van
de fraaiste passages in het proefschrift van J.W.J.
Burgers vind ik de beschrijving van de Zeeuwse
schrijfstijl. Hij verstaat hieronder de overeenkom
sten in het schrift van verschillende Zeeuwse
schrijvers. Deze regionale schrijfstijl treffen we
met name aan in de tweede helft van de der
tiende eeuw. De schrijvers blijken niet tot één
schrijfcentrum te behoren. Ze waren onder an
dere werkzaam in het klooster Jeruzalem bij Bie-
zelinge en in de omgeving van de heren van
Kats, van Valkenisse, van Borsele, van Scherpe-
nisse en van Voorne. Ook enkele schrijvers uit de
Middelburgse abdij bedienden zich van deze stijl.
Er is iets vreemds aan de hand met deze
Zeeuwse schrijfstijl. Het bestaan van regionale of
lokale schriften blijkt doorgaans uit het gemeen
schappelijk gebruik door verschillende schrijvers
van bepaalde versieringen en lettervormen. Er
zijn twee manieren waarop zulke versieringen en
lettervormen zich kunnen verspreiden. In de eer
ste plaats kan de discipline in een schrijfatelier,
bijvoorbeeld van een klooster of van een stad, er
toe leiden dat personen die al kunnen schrijven,
de aldaar geldende gebruiken overnemen en
deze later elders gaan toepassen. Ten tweede
kunnen oorkonden uit andere schrijfeentra in
vloed uitoefenen op schrijvers elders die ze on
der ogen krijgen. In Zeeland is echter noch van
het een noch van het ander sprake. De Zeeuwse
stijl bestaat niet uit overeenkomstige versieringen,
maar uit overeenkomsten in de grondvormen van
de letters, zoals relatief korte bovenschachten en
staarten, nogal hoekige en stijve lettervormen en
het veelvuldig gebruik van afkortingen (zie af
beelding 2 voor een voorbeeld van dit soort
schrift). De weergave van de schriftelementen
waaruit het schrift is opgebouwd, bijvoorbeeld de
schachten van de opgaande letters, is de vrucht
van primair schrijfonderwijs. Door veelvuldige
oefening worden deze grondvormen vastgelegd
in het zogenaamde spiergeheugen en vervolgens
onbewust bij het schrijven toegepast. Volgens
Burgers zullen dan ook de gemeenschappelijke
trekken van het Zeeuwse schrift al bij het eerste
schrijfonderwijs zijn aangeleerd. Met andere
woorden, deze schrijfstijl heeft zich van meester
op leerling verspreid. Het ontstaan van een der
gelijke schrijfstijl laat zich goed voorstellen in een
klooster. Jonge novicen leren de kunst van het
schrijven van een oudere monnik. Zo zullen ge
meenschappelijke schriftkenmerken zijn ontstaan,
die weer aan een jongere generatie worden over
gedragen.
De vraag is, hoe die Zeeuwse schrijfstijl zich
over de regio heeft kunnen verspreiden. Burgers
oppert als antwoord het bestaan van parochie
scholen: scholen direct verbonden aan de pa
rochiekerk, waar een plaatselijke geestelijke aan
jonge parochianen de kunst van het lezen en
schrijven leerde. Dit lijkt mij een goede suggestie.
De aard van de schrijfstijl, die zijn oorsprong in
het schrijfonderwijs moet vinden, past in ieder
geval bij een verspreiding via scholen. Deze
suggestie betekent wel, dat we achter veel van
de scribenten bij wie de Zeeuwse schrijfstijl
wordt aangetroffen, plaatselijke parochiegeestelij
ken moeten zoeken. Een dergelijke voorstelling
van zaken sluit aan bij het ontstaan van rechts
kringen in de tweede helft van de twaalfde eeuw,
door C. Dekker vierschaarambachten genoemd,
die samenvallen met de parochies met de kerk
als centrale plaats. Wil deze schrijfstijl worden
doorgegeven en zich over het hele gebied kun
nen verspreiden, dan houdt Burgers' suggestie
ook in dat er doorgaans aan Zeeuwse kerken
Zeeuwen werden beroepen. Dit past in het beeld
dat Dekker schetst van de benoeming van pa
rochiegeestelijken in Zeeland. Met name voor de
kerken die door ambachtsheren waren gesticht
en waren afgesplitst uit een al bestaande pa
rochie, bepalen in de praktijk vaak de ambachts
heren de keuze van de geestelijke, waarbij zij
veelal lieden uit eigen kring laten benoemen.
Nieuwe parochies ontstaan vooral aan het einde
van de twaalfde en het begin van de dertiende
eeuw, terwijl nadien, enige decennia later, de
Zeeuwse schrijfstijl verschijnt. Later, aan het einde
van de dertiende en in het eerste kwart van de
veertiende eeuw, treden er zodanige veranderin
gen op, dat de ambachtsheren niet meer voor
alle vacatures een lokale kandidaat naar voren
kunnen schuiven. We zien rond die tijd de
Zeeuwse schrijfstijl verwateren.
Een dergelijke schrijfstijl kan natuurlijk alleen
ontstaan en enige tijd in stand blijven in een
maatschappij waarin regelmatig wordt geschre
ven. We mogen dus aannemen dat er veel meer
oorkonden en andere geschriften zijn vervaardigd
dan de kleine dertig oorkonden in Zeeuwse stijl
die we nog kennen uit de dertiende eeuw. De
vraag is natuurlijk, wat die Zeeuwse parochie
geestelijken op schrift te stellen hadden voor hun
ambachtsheren. Het antwoord hierop vinden we
in de Zeeuwse landkeuren. In de keur van Floris
de Voogd uit 1256 wordt in vijf artikelen verwe
zen naar zaken die schriftelijk moesten worden
geregeld; in de keur van 1290 op zes plaatsen,
namelijk in drie artikelen die ook al in de keur
van 1256 stonden, en in drie nieuwe artikelen.
Deze keuren zijn door de belanghebbenden, de
ambachtsheren, opgesteld en zullen dus de in
hun kring toegepaste gebruiken weergeven.
We beschrijven eerst de drie nieuwe artikelen
in de keur van 1290. De oorspronkelijk gelijke
verdeling van de erfenis van een ambachtsheer
onder alle zoons is daarin vervangen door verer-