SLOTBESCHOUWING 25 D.P. Blok In deze aflevering van het tijdschrift Zeeland staan twee zaken centraal: de provincie Zeeland en het verschijnen van deel IV van het Oorkondenboek Holland en Zeeland, thema's die, dat ligt voor de hand, te verhinden zijn in een overkoepelend thema: wat leren de schriftelijke bronnen ons over de middeleeuwse geschiedenis van het gewest Zeeland? De auteurs hebben drie aspecten belicht die dui delijk laten zien, dat van het dubbeltal Holland en Zeeland het tweede gewest tot in de dertiende eeuw voorop liep in ontwikkeling. Zeker, op het gebied van verschriftelijking, stcdenvorming en landskeuren was Vlaanderen weer de voorloper van Zeeland, maar dat neemt niet weg dat Zee land in bepaalde opzichten toch ook een eigen karakteristiek heeft getoond. Beginnen we met de Zeeuwse keuren. Wat be tekent eigenlijk het woord keure? Het betekent keuze. Men kiest zich bepaalde rechtsregels. De Latijnse term is dan ook electio. Wie kiest die re gels? In theorie de burgers, de keurgenoten. Men kiest zich een keur en vraagt de vorst die te be vestigen. Die keuze is een doorlopende zaak: de keur kan worden aangevuld en gecorrigeerd. De opvallendste uitwerking van dit principe vinden we in 1127 in Vlaanderen. De kortstondige graaf Willem Clito heeft het erg moeilijk en geeft daarom aan de Vlaamse burgers het recht om van dag tot dag - de die in diem - hun gewoonte recht te verbeteren, of, in de woorden van Gal- bert van Brugge (vertaling van De Myttenaere): 'Om nu de sympathie van de burgers te winnen voegde de graaf daaraan toe dat zij eigenmachtig en naar believen hun gewoonterecht mochten aanpassen en verbeteren al naar de omstandighe den van tijd en plaats'1. Een weerslag van deze keuze van onderop vin den we ook in de aanhef van de Zeeuwse keur van 1256 die zegt (in de Nederlandse versie) dat alle edelen die wonen tussen Bornisse en Hey- denzee voor zich deze keure of wet zouden kie zen, die de graaf van Holland vervolgens samen met de genoemde edelen zou bevestigen. Dit is de theorie. In de praktijk hing het na tuurlijk van de machtsverhouding tussen vorst en onderdanen af, in hoeverre de vorst invloed had op de vaststelling van de keur. De Vlaamse gra ven na Willem Clito, en vooral Filips van den El- sasz, hielden een behoorlijk stevige greep op de instellingen. Een keur was altijd een samenspel van krachten van onderop en van bovenaf. Hoe was het in Zeeland? In een vroegere pu blicatie toonde Kruisheer al aan, dat de stadskeur van Middelburg zowel oorspronkelijk als in zijn latere ontwikkeling in hoofdzaak van onderop kwam, aangezien zij berustte op initiatief van de burgerij. De Zeeuwse keur blijkt in aanvang in 1167 - eerder van bovenaf gegeven te zijn, al thans voor zover de zes artikelen spreken die Kruisheer op de oorkonde van 1167 terugvoert. Als de keur niet meer dan deze zes artikelen heeft omvat, is het nauwelijks een keur te noe men, eerder een verordening. We weten echter niet of er meer in gestaan heeft, en zo ja wat. De verdere ontwikkeling via 1217 en 1227 tot 1256 heeft Kruisheer kort voor ons gekarakteriseerd. Het is het klassieke patroon van de ontwikkeling van een keur: aanvullingen van onderop, geregu leerd en bevestigd door de landsheer. Van on derop wil in dit geval zeggen: door cle edelen, de ambachtsheren. Deze bijzondere positie van de ambachtsheren is het eigene, het karakteristieke Afb. 1. De plattegrond van Middelburg circa 1550, gete kend door Jacob van Deventer. ZA, KZGW, Zei. 111. 1-295.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2000 | | pagina 26