SLIJKGRAS VELDEN 61 Afb. 2. Veld van Engels slijkgras op de schorren van Waarde. Foto nioo-cemo, Yerseke. het idee, deze soort in het Zuid-Sloe uit te plan ten om de aanslibbing te bevorderen'1. Dit werd een groot succes, hoewel de nieuwe soort de neiging had 0111 de oorspronkelijke schorreplan- ten geheel te verdringen. In 1950 kon hier de Quarlespolder worden ingedijkt. Ook op andere plaatsen werd Spartina X townsendii uitgeplant. Aanvankelijk zag het ernaar uit dat de nieuwe soort, net als de meeste bastaarden, onvruchtbaar was. Hij zou zich dus, behalve door uitplanting en de vorming van wortelstokken, niet kunnen verspreiden. Al spoedig bleek er echter ook een vruchtbare vorm van de bastaard te bestaan, een zogenaamde amfidiploïde bastaard, die het volle dige aantal chromosomen van de beide ouder- planten bezit. Deze kreeg de naam Engels slijk gras Spartina anglica C.E. Hubbard). Hij verspreidde zich met grote snelheid over het ge hele Deltagebied en verdrong het klein slijkgras vrijwel geheel. Aangezien andere zoutplanten zich niet in velden met Engels slijkgras kunnen vestigen, bemoeilijkt de aanwezigheid van deze soort de vorming van echte schorren. Vandaar dat hij ook wel 'slikpest' wordt genoemd. Hoewel er nog geregeld onvruchtbare individuen van de soort worden aangetroffen, maakt men momen teel geen onderscheid meer tussen Spartina an glica en Spartina X townsendii. Ter voorkoming van misverstand: slijkgras moet niet worden verward met zeegras Zostera L.), een geheel ondergedoken zoutwaterplant die nok in Zeeland voorkomt en onder water uitge strekte velden kan vormen. Van Nieulande vergist zich ook een keer door over 'zeegrasvelden' te spreken als hij 'slijkgrasvelden' bedoelt. Hoe zag het gebied van het huidige Nieuw- en Sint-Joosland er vóór de inpoldering nu werkelijk uit? Toen in 1631 de Oud-Sint-Jooslandpolder als een apart eiland werd bedijkt, lag er tussen deze polder en de Walcherse oever nog een schor, dat onder meer op de kaart van Verbist van 16377 duidelijk is aangegeven. Tussen dit schor en Oud-Sint-Joosland lag een geul waarvan de res ten nu nog duidelijk te zien zijn langs de Boom- dijk. Het hoogste deel van dit schor bestond, zo als ook Van Nieulande opmerkt, uit zandige plaatgrond". Dat hier sprake was van een schorre- begroeiing, blijkt uit de aanwezigheid van een stelle, een kunstmatige hoogte waarop bij hoog water een herder met zijn kudde kon verblijven. Op dit schor werden dus schapen gehouden. De stelle lag bij de huidige boerderij 't Hof Nieuw- landsrust7. Op de plek waar Van Nieulande zijn onderzoek heeft gedaan zal dus een schor heb ben gelegen. Gezien het vrij zandige karakter van de bodem is dit waarschijnlijk geen dicht schor geweest. In zo'n open schor is het veelvuldig voorkomen van het wadslakje ook heel aanne melijk. Het kleine slijkgras, dat momenteel in Zeeland vrijwel niet meer voorkomt, is vroeger algemener geweest. Het kwam voor in smalle gordels juist beneden gemiddeld hoogwater en in de laagste gedeelten van kommen in het schob. In het Land van Saeftinghe kwamen in het begin van de twin tigste eeuw in dergelijke kommen wel kleine vel den van klein slijkgras voor". Velden van klein slijkgras zijn dus niet onmogelijk. Maar zoals ge zegd, is het zeer twijfelachtig of het in de zeven tiende eeuw reeds in Zeeland voorkwam. Als het toen al in hele velden voorkwam, zou het toch wel eerder dan in 1834 zijn opgemerkt. De conclusie moet dus zijn, dat er in het ge bied van de Middelburgsche Polder vóór de be dijking een schor moet hebben gelegen op een vrij zandige bodem. Als klein slijkgras toen al voorkwam, zal het hoogstens verspreid aan de randen van het schor hebben gestaan.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2000 | | pagina 27