THEORIE EN PRAKTIJK 97 Aan de leerlingen werd onderwijs gegeven in 'de kennis en het gebruik van werktuigen, ge reedschappen en bouwmaterialen, het leeren ver staan en bezigen van technische woorden en uit drukkingen bij de ambachten in gebruik en het verband tusschen de ambachten onderling; in het practisch beoefenen van verschillende ambach ten; in het teekenen naar de natuur, hand- en or- namentteekenen, regtlijnig en constructie-teeke- nen'"'. Tot onderwijzer in het onderwijs in rechtlijnig tekenen en constructietekenen werd de heer H.J. Ganderheyden uit Rotterdam benoemd. Op de school werden alleen leerlingen aangenomen die tot de avondburgerschool waren toegelaten en die 'den ouderdom van minstens dertien en hoogstens zestien jaren bereikt' hadden. De school startte met één klas met zeven leerlingen voor het vak timmeren. In 1883 was de school 'volgroeid' met drie klassen. Er waren veertien leerlingen ingeschreven, waarvan dertien timmer lieden en één schilder. Ganderheijden functioneerde al snel als direc teur. In 1887 werd hij opgevolgd door Chr. Gel dof (1887-1901) en deze door J.I. van Wyckhuize 1902-1910). Tot de onderwijzers behoorden voor 1909 Neugebauer (schilderen), die al spoe dig overleed, Wattez (smeden), Vlamings (teke nen), Baljeu (smeden), Bouma (smeden), terwijl tijdelijk nog enige docenten benoemd waren ge weest voor een zaterdagmiddagopleiding. Er was weinig verloop onder de onderwijzers; de versla gen van de ambachtsschool vermeldden regelma tig dat er in de samenstelling van het personeel geen verandering was opgetreden. 'Het was steeds met lust en ijver werkzaam.' In 1909 was er een vrij grote toenarqe van het aantal docen ten; de school breidde uit. Bijzonder De ambachtsschool was een heel bijzondere school. In de eerste plaats was de school ont staan uit een particulier initiatief. De oprichting ging dus niet uit van de overheid. De school kreeg geen subsidie, zeker niet van de rijksover heid die vond dat het onderwijs aan de burger(avond)scholen voldoende was om am bachtslieden hun scholing voor de dagelijkse praktijk te geven. De school kreeg alleen een bij drage van de gemeente. In de tweede plaats vond de school brede weerklank in de Middelburgse samenleving, vooral echter onder de gegoede burgerij: er was bij de oprichting al sprake van een paternalisti sche instelling. Het gros van de leerlingen kwam jarenlang uit de middengroepen. In 1903 en 1904 bijvoorbeeld is een indeling naar het beroep van de ouders opgenomen17: 1903 1904 ambachtslieden 28 22 arbeiders 1 2 winkeliers of kooplieden 6 8 ambtenaren of onderwijzers 5 11 zonder beroep 1 3 bouwkundigen 1 loodsen 7 In de derde plaats werden er alleen praktische vakken gegeven. Er bestond een band met de burgeravondschool. Deze verzorgde de theoreti sche vakken, de ambachtsschool de praktische. In de vierde plaats bleef het aantal vakken en leerlingen opvallend beperkt, alleen timmeren en (tijdelijk) schilderen, terwijl het aantal leerlingen voor 1900 niet boven de vijftig uitkwam. Normaal Omstreeks de eeuwwisseling veranderde de school van karakter en verloor ze haar bijzondere positie. In de eerste plaats kreeg de school sinds 1897 subsidie, niet alleen van de rijksoverheid, maar ook van de provincie en de gemeente. Het aantal begunstigers, leden en belangstellenden nam langzaam maar zeker af. De school bleef al leen in die zin een bijzondere school dat zij uit ging van een vereniging. In 1908 werd in het verslag van de Commissie van Toezicht op het Middelbaar Onderwijs van de gemeente Middelburg voor het eerst melding gemaakt van de inrichting van het onderwijs van de 'Ambachtsschool'. De commissie had een schrijven gericht aan de minister van Binnen landse Zaken met de vraag of zij ook toezicht had op deze ambachtsschool, die uitging van een vereniging. De minister antwoordde dat 'de bepa lingen der wet regelende het middelbaar onder wijs geacht moeten worden van toepassing te zijn op de ambachtsscholen als zijnde inrichtingen voor het openbaar of bijzonder onderwijs en mitsdien is aan te nemen dat het plaatselijk schooltoezicht, bedoeld in art. 46 sub a der wet, zich ook tot de ambachtsscholen en soortgelijke vakscholen heeft uit te strekken"8. In de tweede plaats werd in 1904 een zaterdag middagcursus ingesteld voor leerlingen die buiten Middelburg of Vlissingen woonachtig waren. Daarmee was een eerste aanzet gegeven tot het doorsnijden van de band met de burgeravond school. Deze werd in 1908 geheel verbroken. Het theoretisch onderwijs werd vanaf dat jaar ook aan de ambachtsschool gegeven. De school had in 1909 volledige roosters voor de theoretische en praktische vakken voor timmerlieden, smeden en schilders. Voor alle vakken had de school een zomer- en een wintercursus: 's zomers omvatte deze 41,5 en 's winters 36 uur. Bijna alle uren

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2000 | | pagina 23