boekbesprekingen 111 staat; innerlijke, persoonlijke betekenis van het geloof; een profetische rol van de ware gelovi gen, die kerk en samenleving tot de orde moeten roepen. Deze motieven vindt men ook bij Koel man. De Brune echter beroept zich bovendien op de wetten van de natuur en het oordeel van re delijke mensen en waarschuwt soms tegen 'ey- gendunckende verwaentheyd' van al te god vruchtige lieden. Deze kritische opmerking zou op predikanten als Koelman kunnen slaan. Het artikel van Op 't Hof in het Documentatie blad handelt over het meningsverschil tussen Ja cobus Koelman en Caspar Alardin. Laatstge noemde was enige jaren na Koelmans afzetting aangesteld als predikant in Sluis. Koelman achtte zijn afzetting onwettig en beschouwde Alardin daarom als tegenstander. Deze controverse werd nog niet eerder bestudeerd. De correspondentie tussen Koelman en Alardin is aan het artikel toe gevoegd. Koelman zag zichzelf nog steeds als de legitieme predikant van Sluis. Daarbij betichtte hij Alardin van 'Coccejaanse' afwijkingen van de rechte leer, kennelijk met de bedoeling diens po sitie te verzwakken. Alardin verdedigde zich zon der het respect voor zijn tegenstander te verlie zen. De beschuldigingen van Koelman vond hij ongegrond. Het meningsverschil werd niet opge lost. Wonderlijk genoeg staan de boeken van beide 'oude schrijvers' bij latere bevindelijke gerefor meerden in hoog aanzien vanwege de voorbeel dige vroomheid die eruit spreekt. Op 't Hof laat zien dat de twist ook minder verheven trekken had. Koelman kon vijandschappen ook tegen an dere broeders des geloofs in hoge mate cultive ren. Alardin was veel gematigder en hoorde meer thuis bij het vreedzaam gereformeerd piëtisme. Koelman was eerder een strijdlustig voorstander van 'nadere', dat wil zeggen steeds verder gaande, reformatie. De tweede auteur, L.F. Groenendijk, wil de ogen niet sluiten voor de problematische kant van Koelman. In Koelmans geest heeft zich mo gelijk een worsteling afgespeeld. Hij stelt dat men in de zeventiende eeuw veel waarde hechtte aan de doopnaam, in dit geval Jacobus. Deze naam komt in de Bijbel vaker voor. Jacob, de aartsva der, was Koelmans ene voorbeeldmodel en de apostel Jacobus het andere. De aartsvader was niet steeds betrouwbaar en zo was het dus ook met Koelman. Het artikel geeft over het algemeen een goed beeld van de piëtistische geloofswe reld. Zelf heb ik wat moeite met de psychologi sche analyses. Ook vraag ik mij af of aan de doopnaam zoveel betekenis kan worden gehecht. De huidige bevindelijke orthodoxie wortelt dus n de zeventiende eeuw. Deze geloofsrichting was toen veel invloedrijker in kerk en staat, dan wij ons nu realiseren. Bij historisch onderzoek moeten wij hier terdege rekening mee houden. Voor geïnteresseerden zijn beide artikelen om deze redenen de moeite waard. A. Molendijk C. Reinders Folmer-van Prooijen, Van goederen handel naar slavenhandel. De Middelburgse Commercie Compagnie 1720-1755. Werken uit gegeven door het Koninklijk Zeeuwsch Genoot schap der Wetenschappen, deel 10, Middelburg 2000. 221 blz., geïllustreerd, isbn 90-70534-29-0. Prijs: 45,-. De Zeeuwen hebben het in het verleden nogal bont gemaakt, zo wordt beweerd. Oorlogshitsers, frauduleuze en naijverige lieden zijn enkele wei nig lovende kwalificaties, verwijten die van schrij ver op schrijver werden doorgegeven zonder ooit kritisch getoetst te zijn. En dan in een tijd dat ge dacht wordt aan de oprichting van een slavenmo- nument om ons te herinneren aan de vele 'dieffe- lijck uit hun land ontstoolen negersis daar deze publicatie waar in de titel gesproken wordt over de Zeeuwse handel in mensen. In maart 1999 promoveerde Corrie Reinders Folmer-van Prooijen aan de Rijksuniversiteit Lei den op het bovengenoemde proefschrift. Men denkt dan wederom te worden geconfronteerd met verslagen over brute slavenhalers en de wijze waarop zij met hun handel omgingen. Dat is ech ter niet juist. De schrijfster gunt ons een ruime blik in de boekhouding van de Middelburgse Commercie Compagnie. Het oprichtingsjaar 1720 wordt gezien als het jaar van de modernisering van ons economisch bestel en het geboortejaar van de naamloze ven nootschap. De meest fantastische ondernemingen werden opgericht. Slechts enkele hadden een reële basis, waaronder de mcc, een handelsonder neming die zich in de onderzochte periode voor namelijk bezighield met de goederenhandel. Doel was tien miljoen bij elkaar te brengen om daar mee dertig schepen uit te rusten. Daarna wenste men te komen tot herstel van de handel die tij dens de Spaanse Successieoorlog was verwaar loosd en zich had verplaatst naar Holland. De oprichters waren in de kaapvaart rijk geworden en wilden hun vakkennis en geld bundelen om de handel en scheepvaart van het gewest weer op gang te brengen. Na de vaart op vele Euro pese havens, waaronder ook die in de Oostzee, bleek al spoedig dat de vaart op de Spaanse ko loniën, gelegen rond de Caraïbische Zee, winst gevender was. De Compagnie bouwde haar sche pen op een eigen werf, waar ook wel schepen voor anderen werden gebouwd. Men was kort betrokken bij de walvisvaart nabij IJsland. Hun

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2000 | | pagina 37