JAN HENDRIK HANNINK 119 voor de gevangenis en de ringmuur, dat door de aannemer A. van Hattum te Sliedrecht op 23 de cember 1858 werd aangenomen, was in de zomer van 1859 gereed." De bouw van het Huis van Arrest Op 12 juli I860 werd de bouw van de nieuwe gevangenis op het tweede perceel, waarvoor op de begroting voor I860 fondsen beschikbaar wa ren gesteld, aanbesteed. Op dit perceel moest het cellulaire gedeelte komen te staan. Het werk werd voor 36.800 door J.M. van der Made te Goes aangenomen. Om met dit werk te kunnen beginnen en er verzekerd van te zijn dat het op de juiste wijze werd uitgevoerd, moesten een drietal functionarissen worden aangesteld: een hoofdopzichter die onder verantwoordelijkheid van de ingenieur van de Waterstaat de leiding had, een opzichter en een opzichter in de kalk- loods."1 Betrouwbare hoofdopzichters met vol doende vakkennis waren schaars, terwijl de inge nieur in Goes 'onophoudelijk afwezig' moest zijn. Als hoofdopzichter werd Frederik Raadman voorgesteld, opzichter bij de bouw van de gevan genis in Tiel, als opzichter Jan Hendrik Hannink. De hoofdingenieur van de Waterstaat schreef: 'Hannink is 29 jaar en thans hoofdopzigter bij het maken van de straatweg van Renswoude over Barneveld en Putten naar de Zuiderzee. De inge wonnen berichten van Hannink zijn zoo uiterst gunstig dat ik hem als hoofdopzigter zou hebben voorgedragen indien Raadman niet, als langer bij de bouw van gevangenissen werkzaam, beter be kend ware met de eigenaardigheden van dien bouw.' Omdat de minister van Justitie van mening was dat Raadman de tijdelijke functie in Goes niet zou willen, nam hij dit advies niet over. Op 12 juli 1860 deed de hoofdingenieur van de Waterstaat een nieuw voorstel: hoofdopzichter J.H. Hannink, opzichter Joh. Vermaas uit Hellevoetsluis en op zichter in de kalkloods Joh. Goossen uit Goes. Dit voorstel werd opgevolgd, zodat Hannink be noemd kon worden. Op 31 juli arriveerde Joh. Vermaas in Goes, op 4 augustus Hannink. Het sa laris van de hoofdopzichter was riant: 110 per maand." Door het faillissement van de aannemer werd het werk in het najaar echter gestaakt. Han nink vertrok toen tijdelijk weer uit Goes. Definitieve vestiging in Goes Op 20 maart 1861 schreef de hoofdingenieur van de Waterstaat in Zeeland aan de commissaris des konings dat de gestaakte werkzaamheden aan het Huis van Arrest te Goes konden worden hervat. Hij deed daarom het voorstel om J.H. Hannink te Voorthuizen per 1 april 1861 weer op dezelfde voorwaarden als vroeger tot hoofdopzichter bij de bouw te benoemen op een maandgeld van 110 en Joh. Goossen te Goes tot opzichter te gen 60 per maand. Nadat de goedkeuring van de minister van Justitie was verkregen, begon Hannink op 4 april 1861 met zijn werkzaamhe den. De vermoedelijke duur van deze fase van het werk werd toen op vier maanden geschat." Het liep evenwel anders. Op 30 september 1862 schreef de hoofdingenieur van de Waterstaat aan de commissaris des konings: 'Dat vooreerst geen vooruitzicht bestaat dat de tij delijk hoofdopzichter J.H. Hannink uit de dienst zal worden ontslagen, daar hij thans werkzaam is tot assistentie van ingenieur Pierson bij het opma ken van het project tot voltooijing van het huis van arrest en bewaring te Goes en hij later ook met het opzigt over de uitvoering daarvan zal worden belast.'11 Er was een proces op gang gekomen, waarin Hannink een belangrijke rol speelde. Het onbe perkte vertrouwen dat zijn superieuren in hem hadden, kwam goed van pas. Hij kreeg namelijk de gelegenheid zich tot een allround bouwkun dige te ontwikkelen." Nadat op 1 september 1865 het Huis van Arrest in gebruik was genomen, schreef de hoofdingenieur van de Waterstaat op 21 maart 1866 dat Hannink voorlopig veel werk zou hebben met het maken van een compleet stel tekeningen van alles wat met de bouw te ma ken had en wat volgens opdracht in het gebouw bewaard moest worden. Ook de jaren hierna was Hanninks positie ij- zersterk. Hij was toen belast met het toezicht op een artesische putboring." Dit was een project waaraan het Ministerie van Justitie grote waarde hechtte. Als proefproject was het ook voor de ge hele provincie Zeeland van belang: 'Een vreemde aan te stellen komt mij voor den goeden uitslag van dit precaire werk niet wen- schelijk voor en geen voortdurend toezigt vol strekt onraadzaam. Hoe zal ik anders den waar borg verkrijgen dat er steeds juist zoo geboord worde als waartoe op dit oogenblik de aannemer verpligt is, terwijl hij voor hem zeiven veel goed- kooper anders verrigten kan?'1" Omstreeks 1874 werden de werkzaamheden aan de artesische putboring gestaakt. Men was toen tot een diepte van 253 meter gekomen, evenwel zonder het beoogde resultaat. Naar achteraf bleek, was er van tevoren onvoldoende onder zoek gedaan. De opzichter trof hierin geen schuld. Hij had zijn werk uitstekend verricht.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2000 | | pagina 5