;lm f t> r w
..,Lt£
52
SCHOTSE RECHTSPRAAK
Alb. 3. De haven van Veere met de Campveer.se Toren in 1743. za, coll. kzgw, Zelandia Illustrata 11-1031.
cloor de protestantse stadhouder-koning Willem
in van de troon was gestoten." De Stuarts vlucht
ten naar Frankrijk, vanwaar zij met steun van hun
aanhangers, de Jacobieten, probeerden terug te
keren. Een van hen was degene die hier door
Gregorie werd afgezworen, namelijk James Ed
ward Stuart, de zoon van James n, bekend als
'The Old Pretender'. De pogingen van hem en
zijn zoon, Bonnie Prince Charles, liepen uiteinde
lijk op niets uit. '2
Van een geheel andere orde was het verzoek
van Georg Maul, matroos uit Aberdeen. Hij ver
telde voor de Court dat een vals, schandelijk en
boosaardig verhaal over hem de ronde deed. Hij
zou in een publieke gelegenheid hebben gezegd,
dat hij onkuisheden had begaan met Marie Mon-
crief, 'before or as much as the man to whom she
is now bride'." Hij was er echter van overtuigd
dat hij onschuldig was en dat het verhaal onjuist
was. Hij verzocht de Court of hij een solemnele
(plechtige) eed mocht afleggen, waardoor hij ge
zuiverd zou worden. De Court gaf gevolg aan zijn
verzoek, in het bijzonder omdat de geruchten
een einde zouden kunnen maken aan het voor
genomen huwelijk van Marie. Nadat hij de eed
had afgelegd, verklaarde de rechtbank hem on
schuldig.
Testamenten en huwelijken
Zoals hierboven werd gezegd, konden de
Schotse kooplieden door de conservator een tes
tament laten opmaken. Het ligt voor de hand dat
de inhoud van deze testamenten niet in het Court
Book werd opgetekend. Wel vinden we in het
Court Book een verklaring van Sophia van Wijn
gaarden, weduwe van de Schot Georg Gregorie.
Zij stelde dat het wederzijdse testament dat zij en
haar man in 1724 in Middelburg hadden opge
maakt en waarin werd bepaald dat alle goederen
zouden worden toebedeeld aan cle langstlevende,
de meest recente versie was." Ze legde op haar
verzoek voor de rechtbank de eed af dat dit tes
tament nooit was herroepen; zij had althans nooit
toestemming hiervoor gegeven.
Het voorgaande brengt ons op huwelijken tus
sen Schotse kooplieden en Zeeuwse vrouwen.
De stapelcontracten van 1676 en 1697 bepaalden
uitdrukkelijk dat, indien een Schot in het huwe
lijk trad met een Zeeuwse, de vrouw aan de
Schotse wetgeving en jurisdictie van de conserva
tor onderworpen zou zijn, ook als ze weduwe
werd." Op deze manier kon bescherming gebo
den worden aan de crediteuren van de man."'
Dikwijls kwam het voor dat de weduwes claim-