REDERIJKERS
63
over eventuele criteria om toe te treden of over
de ontwikkeling van rituelen die opname moes
ten bezegelen. In Vlaanderen en Brabant was
daartoe het doopritueel ontwikkeld, waarmee de
toetreding van zogenoemde onvrije kamers, door
bemiddeling van een doopbrief van een zoge
noemde vrije of soevereine kamer, formeel werd
bekrachtigd. Het is zeker dat men in navolging
hiervan dit ritueel ook in Zeeland introduceerde,
al is onbekend wanneer. In elk geval werd de ka
mer van Kapelle pas in 1555 formeel door de
soevereine kamer In minnen versaemt van Rei-
merswaal 'als medebroeder der konsten onder
hun proportie geaccepteerd'. De doopbrief,
die mogelijk werd ingeschreven in de registers
van de stad Reimerswaal, is verloren gegaan. In
1595 echter, bij de hervorming van de Kapelse
kamer, werd deze 'autorisatie' gememoriseerd in
een opsomming van de rechten die de Wijngaar
dranken na haar oprichting had opgebouwd. Of,
zoals de heroprichters van de kamer het in 1595
verwoordden:25
Die altijd naerstiglijk is onderhouden gewoorden
en van tijd tot tijd daer door verzien met auto-
rizatie van dato den dertigsten december vijftien
honderd en vijf en vijftig volgende profe[ss]ie
compromisse en belastenis gepasseerd voor bur
gemeester en schepenen der steden Rijemerswa-
ele van de voorschrevene autorizatie onder de
souvraene kamer der zeiver steden in der minne
verzoend als medebroeder der konsten onder
hun proportie zijn geaccepteerd geweest, breeder
blijkende bij de brieven daarvan gemaakt zijnde
welke kamer van Kapelle zoo daer te voren als
ook daer naer door bijzondere trouwe heren en
liefhebbers van konsten van t' retorica is verrigt
gewoorden met schoone ende lievelijk previli-
gien.
Op de grote wedstrijd die in de jaren 1560 in Ka
pelle werd gehouden, waren waarschijnlijk zo'n
tien kamers aanwezig, waaronder die uit Goes,
Reimerswaal en 's-Gravenpolder. Ook de overige
kamers waren waarschijnlijk alle uit de regio af
komstig. Zo was de kamer van het dorp Kapelle
in de jaren na de 'doop' in 1555 steeds verder
geïntegreerd in het (inter-)regionale rederijkers
netwerk.
Besluit
De Kapellenaars die in 1508 een kamer opricht
ten, creëerden voor zichzelf en hun dorpsgeno
ten een toegangspoort naar een bovenlokale cul
tuur en infrastructuur. Dat gebeurde op de
volgende manieren: in de eerste plaats doordat
kamers deel uitmaakten van een kamernetwerk
en de Kapellenaars langs deze weg vertrouwd
raakten met een belangrijk interregionaal feno
meen; in de tweede plaats doordat kamerleden -
bezoekende liefhebbers, maar ook hun verwan
ten en hun publiek - zich literaire vormen eigen-
maakten die vanaf de jaren tachtig van de vijf
tiende eeuw ook in Holland en Zeeland
dominant werden; in de derde plaats doordat in
de kamers een bepaalde vorm van beheerst en
fatsoenlijk gedrag werd gestimuleerd; en ten
vierde doordat Kapelse rederijkers leerden schrij
ven, spreken, luisteren en bewegen volgens re
gels die daarvoor in de publieke ruimte golden.
Zo leerden ze hun opinies te formuleren, de ac
tualiteit te bediscussiëren en met meningsver
schillen om te gaan. Voor deze oefeningen in de
kunst van retorica maakten ze, bevreemdend ge
noeg voor eenentwintigste-eeuwers maar niet
voor tijdgenoten, gebruik van dichterlijke en dra
matische vormen.
Noten
1. Zie voor het stedelijk karakter van de rederij
kerij voor 1550 vooral li. Pleij, De sneeuwpoppen
van 1511. Literatuur en stadscultuur tussen mid
deleeuwen en moderne tijd. Amsterdam 1988.
2. Het archief van de Wijngaardranken berust
bij de secretaris A.J.A. van Eijkeren te Hansweert,
aan wie hartelijk dank voor inzage. Zie voor de
geschiedenis van de kamer ook M.P.A. Wils, 'Het
retorijka gilde te Kapelle'. Bijdragen voor de ge
schiedenis van het bisdom van Haarlem Al (1931)
275-278; J. van der Woude, 'Het retorica-gilde
"De Wijngaerdtrancke'". Historisch jaarboek Zuid
en Noord-Beveland 3 (1977) 25-45.
3. C. Dekker, Het Onze-Lieve-Vrouwekapittel van
Kapelle en de stichting van de parochie
Biezelinge. Goes 1979, passim. In Biezelinge
stond het klooster Jeruzalem. Het dorp was vanaf
1508 een zelfstandige parochie. In Kapelle stond
een grote parochiekerk, met een vestiging van
het in 1503 gestichte Onze-Lieve-Vrouwekapittel.
De kastelen van de ambachtsheren, zoals Bruëlis
en Maalstede, lagen rondom Kapelle en het dorp
kende een schuttersgilde van St. Sebastiaan, met
een eigen schuttershof.
4. Dekker (noot 3), 84-85.
5. Henr. fil. Anthonii de Bruelis Trajectenis werd
op 14 september 1493 ingeschreven in de matri
kels van Leuven, op dezelfde dag als Johannes
Wilgasen de Aendiic Trajecten (juravit pater). Jo
hannes Cornelli Bruvere de Goes liet zich op 26
februari 1490 inschrijven.
6. Dit was bijvoorbeeld het geval te 's-Graven-
hage in 1494, Delft in 1487 en Sommelsdijk in
1515. Zie voor de kamerorganisatie bijvoorbeeld
ook J. Mak, De rederijkers. Amsterdam 1944; F.C.
van Boheemen en Th.C.J. van der Heijden, Met
minnen versaemt. Delft 1999, 25-29.