'<^BEW. Ex/^>sJ
xJWOOELPüjS/
PALEN UTTBOKSELE EN EEN VERDRONKEN BOS
41
Pauline van Rijn
Door Omroep Zeeland werd op 28 mei 1999 voor het eerst melding gemaakt van de aanwezigheid van
een Romeinse vindplaats in het noordelijke toegangstracé van de Westerscheldetunnel. De vindplaats lag
aan de Steendammeweg in de gemeente Borsele, op een afstand van circa drie kilometer ten noordwes
ten van Bllewoutsdijk. Het Archeologisch Diensten Centrum (adc), een instantie die opgravingen ver
richt en een afsplitsing is van de vroegere Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek te
Amersfoort, heeft in het voorjaar van 1999 op deze locatie opgravingen uitgevoerd.
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen bereidt de ratificatie voor van het Verdrag
van Valletta, waarin een groot aantal Europese landen, waaronder Nederland, zich verplicht bij vernie
tiging van het archeologisch bodemarchief door bijvoorbeeld grote infrastructurele werken, zoals tun
nel- en wegenaanleg en stads- en dorpsuitbreidingen, eerst archeologisch onderzoek te laten verrichten.
Binnen dit kader vielen ook cle opgravingen en het archeologisch onderzoek in het tracé van de Wester
scheldetunnel. De opgravingen en de daarbij horende deelonderzoeken zijn gefinancierd door de Wes
terscheldetunnel n.v. In maart jongstleden is het rapport van het adc met de resultaten van het onder
zoek verschenen.'
Dit artikel gaat over een onderdeel van het onderzoek, met. name over enkele bijzonder vernissende
houtvondsten die in verband kunnen worden gebracht met een onderzoek dat in de jaren zestig van de
vorige eeiA,u> is uitgevoerd in de omgeving van Terneuzen.2
De vindplaats
Aan de Steendammeweg te Ellewoutsdijk, ge
meente Borsele, zijn de sporen van een boerderij
gevonden met greppels en kuilen en van twee
zware vierkante constructies, die beide een
graanspieker kunnen zijn geweest. Op grond van
aardewerkvondsten is de boerderij gedateerd
rond het midden van cle eerste eeuw na Chr.,
mogelijk uitlopend tot het laatste kwart van de
eerste eeuw na Chr.
Het woonhuis van de boerderij had, samen
met het stalgedeelte, een lengte van meer dan 25
meter. De westelijke wand was niet meer aanwe
zig. Deze werd mogelijk vernietigd door de aan
leg van een recente sloot. De breedte van de
plattegrond was zeven meter. Het huis was pal
oostwest gericht. Het woongedeelte was aan de
oostkant gesitueerd. Binnen dit oostelijke deel
bevond zich een vierkante ruimte van zes bij zes
meter, afgebakend door naar verhouding vrij
dikke palen. De dakconstructie van het geheel
werd gedragen door drie paar middenstaanders
die onder een hoek van circa 69°-72° schuin naar
elkaar toe in de grond waren geslagen en een a-
frame-constructie gevormd hebben. Van de
meeste staanders en wandpalen was het hout dat
zich onder het vloerniveau bevond, nog aanwe
zig. Hiervan kon de houtsoort dus worden be
paald. Het bleek dat het vierkante binnenhuis
was samengesteld uit elzen palen. De lange bui
tenwanden waren voornamelijk van els met daar
tussendoor enkele eiken en wat dunne essen pa
len. Drie van de vijf nog aanwezige resten van de
middenstaanders bleken van grove den te zijn.
De andere twee waren van elzenhout. De den
nen palen bleken de grootste diameters te heb
bend Het stalgedeelte werd waarschijnlijk eerder
afgebroken dan de rest van de boerderij, waarna
er dwars over het terrein van deze stal een om
heining werd geplaatst.
Het landschap in de Romeinse tijd
De boerderij lag aan een kreek, midden in het
veengebied dat zich toen nog over heel Zeeuws-
Vlaanderen en de Zeeuwse eilanden uitstrekte.
De Schelde mondde in deze periode uit ten noor
den van Noord-Beveland en Walcheren. De Wes-
terschelde zou zich pas in de vroege Middeleeu
wen gaan vormen. In de eerste eeuw na Chr. kon
men van deze boerderij waarschijnlijk nog naar
Zeeuws-Vlaanderen lopen, al waren natte voeten
niet te vermijden in dit moerassige veenland-
schap.
Uit het botanisch onderzoek aan de zaden die
men in kuilen en greppels bij de boerderij heeft
gevonden, komt een gevarieerd landschap naar
voren met veel verschillende vegetatietypen. Er
zijn scholplanten gevonden die thuishoren op
hoger gelegen kwelders of die zelfs in een zout
milieu groeien. In het veengebied om de boerde
rij heen moeten zowel drogere hoogveenarealen
geweest zijn met struikheide, als delen met laag-
veen, met daartussenin overgangsgebieden met
dopheide, een enkele eik, wat berken en gagel.
Langs de kreken lagen moerassen met elzen, wil-