PALEN UIT BORSELE 43 gen en riet. Deze moerasbossen zijn de enige bron van hout geweest voor de bewoners. Verder moeten we ons het gebied als tamelijk boomarm voorstellen. Er zijn ook aanwijzingen voor de aanwezigheid van graslanden, waarop vee ge weid kon worden. De bewoners van de boerderij verbouwden de voor dit milieu gebruikelijke ge wassen als gerst, huttentut (voor de oliehou dende zaden), lijnzaad en paardeboon, maar ook de graansoorten emmer en spelt. Onderzoek aan dierlijk botmateriaal toont aan dat de bewoners runderen, schapen en geiten hielden en dat er ook honden en een enkel paard aanwezig zijn geweest. De dateringen Het was niet mogelijk met behulp van het aarde werk alle structuren te dateren. Wat was bijvoor beeld de exacte datering van het begin van de bouw van de boerderij en bij welke fase(n) hoor den de spiekers? Het was ook niet duidelijk of het vierkante binnenhuis tegelijk met of vooraf gaande aan het woonstalhuis was gebouwd. Om deze vragen te kunnen beantwoorden, werd een uitgebreid dateringsonderzoek opgezet dat zich richtte op twee dateringsmethoden, namelijk die waarbij jaarringpatronen onderzocht worden om tot een exacte datering te komen, dendrochrono- logisch onderzoek, en de radiokoolstof-methode of het l4c-onderzoek. Absoluut daterend dendro- chronologisch onderzoek kon alleen uitgevoerd worden bij de eiken en dennen palen. Hiermee hoopte men het jaar waarin deze gekapt waren voor de bouw van de boerderij en de spiekers, exact te kunnen dateren. Daarnaast werd l4c-on- derzoek uitgevoerd aan palen van andere hout soorten verspreid over de verschillende delen van de boerderij en de spiekers en voor alle ze kerheid ook aan eiken en dennen palen. Het dendrochronologische onderzoek leverde geen enkel resultaat op. De redenen hiervoor wa ren ten eerste dat de jaarringenpatronen onregel matig waren en waarschijnlijk meer gevormd zijn door lokale standplaatsinvloeden dan door het al gemene West-Nederlandse klimaat en ten tweede werd onderzoek bemoeilijkt door het feit dat er (nog) geen lokale of regionale eikenchronologie voor deze periode van de veengebieden in Zee land bestaat. Pas wanneer vele eikenmonsters uit hetzelfde gebied gemeten zijn, kan een lokale of regionale chronologie worden opgebouwd waarin ook de specifieke lokale invloeden verte genwoordigd zijn. Voor de grove den leek het zelfde te gelden. Het l4c-onderzoek aan de eiken, elzen en wil gen palen van het binnenhuis, de lange buiten wanden, een bijgebouw en de omheining leverde dateringen op in de ijzertijd en/of Romeinse tijd. Afb. 2. Schuine staander van de inheems-Romeinse boer derij bij Ellewoutsdijk. Het onderzoek aan één van de palen van grove den daarentegen liet een zeer verrassende uit komst zien. In plaats van de verwachte datering in de eerste eeuw na Chr. bleek de paal te date ren in het vierde millennium voor het begin van de jaartelling, in de periode van 3515—3369 voor Chr.5 Deze datering werd ondersteund door een tweede l4c-clatering in het vierde millennium, na melijk die van een bewerkte paal van taxushout, die tot een bijgebouw behoorde.' Hoe was de aanwezigheid van zulk oud hout in een Romeinse nederzetting te verklaren? Waar hebben de bouwers van de boerderij dit bouw materiaal vandaan gehaald? Onderzoek van bijna veertig jaar geleden kan daarvoor een verklaring geven. In 1961 is bij werkzaamheden in de omgeving van Terneuzen een dikke laag veen zichtbaar ge worden die rijk was aan dikke boomstammen. De heer J.A. Trimpe Burger, toenmalig provin ciaal archeoloog van Zeeland, heeft professor A.V. Munaut van het Palynologisch Laboratorium van de Universiteit van Leuven over deze vondst ingelicht, omdat dit een uitgelezen kans was on-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2001 | | pagina 5