schedelmetingen
97
De halfwaardetijd van wetenschap en vooroorde
len
Huizinga vond, tot zijn teleurstelling, geen ant-
oord op de vraag naar de herkomst van de
eeuwen. Pas later kwam men tot het inzicht dat
e 'brachycefalisatie' van de bevolking niet alleen
oor instroom van rondschedelige stammen is
Toorzaakt, maar dat het verschijnsel op vele
f laatsen in Europa is waargenomen, ook bij on-
mengde bevolkingsgroepen. Dat wijst erop dat
hier ook de evolutie een rol speelt, waardoor de
mensen langzamerhand rondschedeliger worden.
De methode schedelmeting was al die jaren
.erigens een fenomeen dat slechts binnen een
leine wetenschappelijke kring in de belangstel-
ng stond. Huizinga was een belangrijk en conse-
uent uitvoerder van een vak dat poogde, op ba-
is van uiterlijke kenmerken, uitspraken te doen
over de herkomst van volkeren. Het was wij
preken immers over een periode voor de ont
dekking van dna - de enige onderzoeksmethode
lie uitspraken hieromtrent - mogelijk - recht
vaardigde. Door het feit dat uiterlijke kenmerken
revens gekoppeld werden aan taalkenmerken,
waardoor zij de raszuiverheid konden bewijzen -
zo zou het langschedelige nordische ras uitslui
tend Germaanse talen hebben gesproken - kreeg
de methode uiteindelijk een kwalijke reputatie.
Sinds de proefnemingen van de nazi's in de
Tweede Wereldoorlog, die via het meten van
schedels in de concentratiekampen cle superiori
teit van het arische ras wilden bewijzen, staat de
methode bij sommigen dan ook in een kwaad
daglicht. Dit standpunt getuigt van weinig histo
risch besef. Het verbinden van conclusies aan ui
terlijke kenmerken is namelijk al bekend uit de
klassieke Oudheid. En dat een dictator voor zijn
deologie gebruik maakt van wetenschappelijke
methoden, zegt a priori niets over deze methodes
'de. Schedelmeting mag wetenschappelijk gezien
een achterhaald fenomeen zijn, het heeft geen
zin om hierover nu, vanuit het heden kijkend in
de achteruitkijkspiegel van de geschiedenis, met
dédain te spreken. De inzichten van vandaag zijn
immers de oogkleppen van morgen. Merkwaar-
lig genoeg heeft de - onterecht - slechte reputa
tie van schedelmeting een langer leven dan een
nuchter mens vermoedt. Zo kwam het voor dat
wetenschappers zich nog ver na de Tweede We
reldoorlog tegenover collega's moesten verant
woorden voor het opvoeren van de theorie van
de brachy- en dolichocranen.
Wetenschap maakt, in weeiwil van haar reputa
tie, maar al te zelden grote sprongen. Weten
schap ontwikkelt zich via omwegen en vooral via
heel kleine stappen. Wie de geschiedenis van de
wetenschap in grote lijnen schetst, zal vrij snel
een beeld van enorme vooruitgang zien. Wie
echter de details door een vergrootglas bekijkt -
zoals de opgravingen van Huizinga en Vinken in
Zeeland - ziet een ander beeld: de hoop, de twij
fel, de kleine vooruitgang, het falen en dergelijke.
Zo zijn de belevenissen van de twee eminente
wetenschappers Huizinga en Vinken op Schou
wen een voetnoot van de wetenschapsgeschiede
nis.
Laten wij de camera nog één keer zwenken en
ons richten op het perspectief van de lokale be
volking. De opgravingen uit 1951 waren een 'ma
jor event' in cle geschiedschrijving van Schutje en
misschien wel van Schouwen. Want waar Schutje
ook maar ter sprake komt, komen de opgravin
gen aan bod, zelfs in tamelijk nietszeggende en
pretentieloze sfeerimpressies in de streekpers. In
1972 tekende een journalist het volgende op uit
de mond van een boer.- De archeologen hebben
rond de jaren '50 een grote sleuf er doorheen ge
graven en hebben een groot aantal menselijke
skeletten aangetroffen en meegenomen voor on
derzoek. Ik heb ze zelf gezien. Het moeten ont
zettend lange mensen geweest zijn.17 Zeventien
jaar later, in 1989, schrijft de pers: 'In 1951 onder
zocht de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bode
monderzoek het toen al lang gesloten kerkhofje.
Tijdens opgravingen vonden medewerkers tien
tallen grafkelders, waarin skeletten met de voeten
naar het oosten gericht lagen, naar Jeruzalem.'18
Al met al leefde veertig jaar na dato de herin
nering aan de opgravingen nog. En de volks
mond begon er inmiddels een eigen verhaal van
te maken. Er zouden reuzen zijn opgegraven,
meende de boer, terwijl juist de geringe lengte
van bijna alle skeletten zo opvallend was. Dat de
overledenen met de voeten naar het oosten be
graven zouden liggen, is ook een fabel. Het is
een gewoonte die na de Middeleeuwen verdwe
nen is, omdat deze niet langer paste binnen onze
joods-christelijke cultuur. Ook hier wil de volks
mond blijkbaar zijn zegje doen. Eens te meer
blijkt dat wetenschap een vruchtbare voedingsbo
dem is waarop mythes kunnen bloeien.
Noten
1. De auteurs danken H. Uil, archivaris van de
gemeente Schouwen-Duiveland, voor zijn accu
rate hulp en ondersteuning. Wij zijn daarnaast
Pierre Vinken, Aerdenhout, erkentelijk voor het
openstellen van zijn privé-archief, de aangename
gesprekken en zijn kritische commentaar op eer
dere versies van dit artikel. Veel profijt hadden wij
van de zorgvuldige en kritische reacties van prof.
dr. Frans J. Meijman, Amsterdam, en Sander Flik-
weert, huisarts in Nijkerk, geboren in Zierikzee.
2. L. Bolk, 'De bevolking van Nederland in hare
anthropologische samenstelling'. In: J.H. Gallée,
Het boerenhuis in Nederland en zijne bewoners.
Utrecht 1908.