E OEKBESPREKINGEN
115
Piet Kijken, fijnschilder. Inleiding door Ad Been-
bikker, voorwoord van Peter Sijnke. 80 blz.,
5.1 afbeeldingen in kleur. Uitgeverij Den Boer/
De Ruiter, Middelburg/Vlissingen, 2000.
ISBN 90-74576-230. Prijs: 39,50.
Voor Piet Rijken is een klein monument opge
richt, een mooi uitgevoerde monografie, vol kleu
rt nafbeeldingen, tachtig pagina's dik en met een
oogstrelend omslag. Piet Rijken, fijnschilder, staat
daarop in zilveren kapitalen en daarmee is - na
tuurlijk mét het afgebeelde stilleven - duidelijk
de toon gezet. Dat stilleven toont, hoofdzakelijk
geëmailleerd vaatwerk in enigszins gehavende
staat, geplaatst in een omgeving van alleen maar
hout. Een typische Rijken.
Wat wil je als oude schilder nog meer? Want
Piet Rijken is 85 en hij schildert nog steeds. Dit
b aek is een soort verjaardagscadeautje. Het is een
cadeau waarmee iedereen tevreden kan zijn. Het
werk van Piet Rijken is nu immers binnen het be-
r -ik van velen - zij het in gereproduceerde vorm
- en daarmee is de kans dat de thans gevierde
Zeeuwse kunstenaar in de toekomst geheel ver
geten zal raken, aanmerkelijk verkleind.
In het algemeen bezien zijn de reproducties
zonder meer mooi, al valt een echt oordeel pas te
geven na vergelijking met de originelen. Onbe
grijpelijk is waarom een enkel stilleven nogal
vaag is overgekomen: kwaliteit van de foto, iets
mis met de reproductie? Dat is jammer, want bij
dit soort schilderijen hoort een kraakheldere pre
sentatie en alles wat minder is, ontzielt het werk
in ernstige mate.
De schrijver van het twaalf pagina's tellende in
leidende artikel, Ad Beenhakker, geeft een korte
biografische schets van de schilder en legt daarbij
de nadruk op wat in belangrijke mate ook het
oeuvre van Rijken bepaalt: stillevens en fijnschil
derkunst. Dit is het werk dat we in de afbeeldin
gen ook te zien krijgen. Maar dat geeft niet de
iele kunstenaar Rijken weer: van wat hij in op
dracht ontwierp geveldecoraties, werk in koper,
kalkreliëfs, plastieken - wordt ons zelfs niet een
.wart-witfotootje gegund. Dat past natuurlijk ook
liet direct bij de opzet van het boek, maar de
schrijver noemt het en passant wél en het maakt
eer nieuwsgierig, want veelzijdigheid bij een
unstenaar valt alleen maar te prijzen. Het schil
derwerk daarentegen komt ruim aan bod. Been
hakker besteedt daarbij veel aandacht aan com
posities en motieven. Helaas kan hij ons over de
techniek van deze fijnschilder weinig meedelen.
Toch zou juist een deskundig technisch verhaal
de waardering van Rijkens werk ten goede ko
men, want hoe het precies gemaakt is, kun je aan
de originelen vaak al moeilijk zien, laat staan aan
de reproducties. Werkt hij met onderschilderin
gen en glaceringen (zoals de klassieke fijnschil
ders werkten en thans ook veel van de heden
daagse) of brengt hij zijn verf iets pasteuzer en
directer op de drager? Naar wat ik van de origine
len ken, lijkt mij Rijken technisch eerder een mo
derne dan een oude meester. Een interessante
kwestie, zeker bij een autodidact. Als Beenhakker
spreekt over motieven en Rijkens romantische
liefde voor wat 'mooi oud' is geworden, is hij op
z'n best. Dan is er ook ruimte te over voor allerlei
interpretaties: over dood en leven, over dat mooi
oud worden en - heel modern - ook over het
milieu en ergerlijke misstanden in onze omge
ving. Het werk van Rijken blijkt zich te lenen
voor een gevarieerd scala aan verklaringen. Zelf
vind ik het werk waar de minste bedoeling uit
spreekt, het mooist: de simpele composities -
een kom, een kan, wat nutteloze spulletjes, een
dood vogeltje desnoods (hoewel dat al te veel
naar vanitas riekt, naar manende vingers en beidt
Uw tijd). De dingen zondermeer, met aandacht
neergezet, ademen een bijna oosterse rust en
scharen zich moeiteloos in de waardige traditie
van edele eenvoud en grootse stijl. Met deze
zwijgende schilderkunst is Rijken het meest veel
sprekend.
Beenhakker getroost zich ook veel moeite om
het werk van Rijken in een kunsthistorisch kader
te plaatsen. Vanaf Jan van Eijck tot aan de ma
gisch realisten wordt in vogelvlucht de geschie
denis van de schilderkunst bekeken. Dit exposé
dient er in feite alleen toe om de fijnschilderkunst
van nu te rechtvaardigen tegenover museumdi
recteuren en kunstcritici die een hoge mate van
ongeïnteresseerdheid aan de dag zouden leggen
of slechts smalende commentaren afscheiden. Na
tuurlijk is het waar dat na de Tweede Wereldoor
log het schilderen naar de natuur en diverse vor
men van realisme met argwaan werden bekeken.
De 'Entartete Kunst' uit de Nazitijd werd pralend
op de troon verheven en alles wat ergens op
leek, werd gemakshalve voor fascistisch versle
ten. Dit soort ideologisch denken over kunst
heeft de diverse soorten van realisme lange tijd in
een kwaad daglicht gesteld, zeker toen voor de
zoveelste keer in de vorige eeuw het ezelschilde
rij voor dood werd verklaard (maar van alles
werd in die dagen de dood aangezegd: de ro
man, 'neuriebare' muziek en God bijvoorbeeld,
maar ze zijn er allemaal nog en buitengewoon le
vend bovendien).
Inmiddels echter is het realistisch schilderen
toch alweer zo'n kwart eeuw of langer volledig
terug in de belangstelling. Beenhakker noemt bij
voorbeeld niet het fotografisch realisme (eind ja
ren zestig, begin zeventig) dat in het verlengde