DE ZEEUWSE LANDBOUW
137
Uitvoerig empirisch onderzoek in Zeeland tussen
1992 en 1997, waarbij met ruim honderd
akkerbouwers een uitgebreid diepte-interview is
gehouden en waarbij in 1995 ruim 160 akkerbou
wers zijn geënquêteerd, laat zien dat velen niet
voldoen aan dit moderniseringsideaal, maar doel
bewust vorm en inhoud geven aan een ander
soortige bedrijfsvoering en -ontwikkeling.1" Er is
dus sprake van een aanzienlijke diversiteit. Deze
is te conceptualiseren aan de hand van het be
grip bedrijfsstijl: een specifieke ordening van tal
loze bedrijfsaspecten op grond van een geheel
van door boeren gedeelde opvattingen over de
manier waarop er geboerd dient te worden. De
diversiteit in bedrijfsvoering in de Zeeuwse ak
kerbouw komt tot uiting in zes verschillende be-
drijfsstijlen. Aan deze bedrijfsstijlen zijn de vol
gende benamingen toegekend: machineboer,
kiloboe:, zuinige boer, plantenteler, arbeidsinten
sieve boer en biologische boer. In figuur 3 zijn de
onderlinge verschillen tussen deze stijlen met be
trekking tot de drie fasen uit het productie- en re
productieproces weergegeven
Uit figuur 3 blijkt dat er grote verschillen zijn in
de wijze waarop Zeeuwse akkerbouwers het pro
ductie- en reproductieproces vorm en inhoud ge
ven. Machineboeren en kiloboeren hebben het
sterkst het moderniseringsideaal gevolgd, resulte
rend in marktafhankelijke reproductie, een ge
ringe arbeidsinzet per oppervlakte en productie
voor de bulkmarkt. De bedrijfsvoering van biolo
gische boeren en arbeidsintensieve boeren wijkt
daar juist sterk vanaf, in het bijzonder door een
hoge arbeidsinzet en productie voor specifieke
deelmarkten. Deze verschillen komen voort uit
het doelbewust en strategisch handelen van boe
ren, op basis van persoonlijke voorkeuren, lokale
en persoonlijke omstandigheden (grondsoort, be
drijfsgeschiedenis, regio, gezinssituatie, etc.) en
persoonlijke reactie op veranderingen in beleid,
markten en technologieontwikkeling. Om cle di
versiteit in de Zeeuwse akkerbouw in de jaren
negentig verder te illustreren, wordt in tabel 2
een overzicht gegeven van de belangrijkste ken
merken van elke bedrijfsstijl en van de meest ka
rakteristieke uitspraken van typische representan
ten van elke bedrijfsstijl.
De indeling in en karakteristieken van de be
drijfsstijlen wordt door Zeeuwse akkerbouwers
onderkend en onderschreven, maar roept bij hen
ook vragen op:
Die verschillen tussen bedrijven herken ik wel en
ik kan me zelf ook wel ergens plaatsen. Maar hoe
zit het met het financiële resultaat? Welke bedrijfs
stijl is het beste?
Op deze vraag zijn twee antwoorden mogelijk.
Het eerste antwoord luidt dat elke bedrijfsstijl de
beste is, als de stijlspecifieke optimaliseringscrite
ria als uitgangspunt worden gehanteerd.1K Uit ta
bel 2 kan worden afgeleid dat kiloboeren streven
naar een zo hoog mogelijke kilogramopbrengst,
wat zij realiseren met behulp van een hoge inzet
van bestrijdingsmiddelen en meststoffen. Hante
ren we de kilogramopbrengst om goed van slecht
te onderscheiden, dan komt de stijl van de kilo
boeren als beste naar voren, omdat zij vergeleken
met de andere stijlen de hoogste opbrengsten re
aliseren. Een zuinige boer zal deze werkwijze als
negatief beoordelen, omdat hij juist streeft naar
zo laag mogelijke kosten voor bestrijdingsmidde
len en meststoffen. Op deze kostenposten scoort
de zuinige boer het laagst, waardoor vanuit het
perspectief van lage kosten de stijl van cle zuinig
boer de beste is. Zuinige boeren zetten echter
veel eigen arbeid in om de kosten voor gewas
bescherming laag te houden. In bedrijfsecono
mische berekeningen zijn hun arbeidskosten
daarom ten opzichte van de andere stijlen het
hoogst. Dit zal door machineboeren als negatief
worden beoordeeld, omdat arbeidsreductie een
speerpunt in hun bedrijfsvoering is. Zij realiseren
op dat punt clan ook de laagste kosten. Kortom,
voor elke stijl gelden eigen criteria om goed van
slecht te onderscheiden. Dit illustreert dat nor
matieve opvattingen over goed en slecht alleen
correct geïnterpreteerd kunnen worden in de
context waarin ze worden geuit. Het tweede ant
woord op bovenstaande vraag luidt dat er met
betrekking tot het financiële resultaat geen goede
van slechte stijlen te onderscheiden zijn. In elke
bedrijfsstijl kan een bovengemiddeld financieel
resultaat worden gerealiseerd, mits men de eigen
strategie perfectioneert. Deze bevindingen laten
zien, zo moge duidelijk zijn, hoever onderzoek,
wetenschap en beleid zijn afgedreven van de em
pirische werkelijkheid.
Dit blijkt eens te meer uit de wijze waarop
men in de praktijk omgaat met prijsdalingen van
akkerbouwgewassen - een kenmerkend feno
meen voor de jaren negentig en de oplossing
die daarvoor wordt gesuggereerd door onderzoek
en beleid. De 'deskundigen' zien in doorgaande
schaalvergroting en productieverhoging de oplos
sing voor prijsdaling. Sommige Zeeuwse akker
bouwers ondersteunen deze visie, maar de meer
derheid kiest voor andere ontwikkelingspatronen
(zie tabel 3).
Tabel 3 illustreert nogmaals dat boeren zeer
uiteenlopend reageren op veranderende omstan
digheden. Zo zien van alle bedrijfsstijlen de ar
beidsintensieve boeren in het patroon 'vernieu
wen' (een combinatie van kwaliteitsproductie,
extra arbeidsintensieve gewassen, het produceren
van meer toegevoegde waarde en extra neven
takken (bijvoorbeeld pluimvee, fruitteelt of een
minicamping) de meest adequate oplossing om
in te spelen op prijsdalingen. Dit patroon wordt
juist afgewezen door de machineboeren. Zij sco-