152
DEMOGRAFISCHE ONTWIKKELINGEN
65-plussers is in deze provincie zelfs ouder dan
75 jaar en daarmee is deze leeftijdsgroep sterker
vertegenwoordigd dan elders in Nederland. Deze
oudere deelgroep, ook wel de dubbele vergrij
zing genoemd, is de belangrijkste voor de zorg
sector. In de jaren negentig werd de wens van
veel ouderen om zo lang mogelijk in de eigen
woon- of leefsituatie te blijven, zowel landelijk
als ook in Zeeland gehonoreerd. Dat leidde tot
een daling van het aantal opnames in verzor
gingshuizen en had tot gevolg dat er van de 52
Zeeuwse verzorgingshuizen in 1990 in 2000 nog
43 over waren. Aansluitend bij de wens om zelf
standig te blijven wonen, kregen de thuiszorg en
het woonzorgcomplex meer aandacht. Met dit
laatste wordt een complex ouderenwoningen
(zelfstandige appartementen) bedoeld waar de
bewoners extra zorg onder meer een alarme
ringssysteem, diensten als een wasserette en me
dische zorg - kan worden geboden. In 1996 wa
ren er zes woonzorgcomplexen en in 2000 al
elf.14
Opmerkelijk is dat in Middelburg een van die
elf specifiek voor de Molukse groepering bedoeld
is, een bewijs dat de vergrijzing ook in deze
groep, die halverwege de vorige eeuw naar
Nederland kwam, zichtbaar is. Zeeuws-Vlaande-
ren, het deel van de provincie met het hoogste
percentage 65- en 75-plussers, heeft slechts één
woonzorgcomplex en is daarmee, evenals met
het aantal aanleunwoningen bij verzorgingshui
zen, ondervertegenwoordigd.
Het aantal verpleeghuisplaatsen kende in de ja
ren negentig in Zeeland een lichte groei. Onge
twijfeld is de absolute groei van het aantal oude
ren daar mede verantwoordelijk voor. Uit
gegevens van het Nederlands Ziekenhuis Instituut
blijkt dat Zeeland bij de verpleeghuisopnames,
vergeleken met het landelijk gemiddelde, een re
latief groot aantal psychogeriatrische opnames
heeft.15 De vaak zeer hoge leeftijd van veel oude
ren in Zeeland is daar debet aan. Door de dub
bele vergrijzing is de kans op dementeringspro-
blemen immers erg groot.
Het voortgaande en autonome proces van
schaalvergroting dat Thissen voor de jaren
1971-1993 signaleerde ten aanzien van het voor
zieningenniveau in woonkernen, lijkt zich in het
resterende deel van de vorige eeuw gecontinu
eerd te hebben, zeker gezien het feit dat som
mige voorzieningen anno 2000 alleen nog be
perkt in tijd of in afgeslankte vorm aanwezig zijn.
Zo is het mobiele postkantoor in de loop van de
jaren negentig geleidelijk uit het straatbeeld van
vele dorpen verdwenen. In sommige kernen
werd door een postagentschap in de dorpswinkel
in die lacune voorzien, totdat ook die winkel
sloot. Veel bankinstellingen hadden in het begin
van cle jaren negentig nog in veel woonkernen
een kantoor met baliefunctie. In de jaren negen
tig is, relatief vooral op het platteland, daarvan
een forse daling zichtbaar. Weliswaar kwam er
vaak een pinautomaat voor in de plaats, maar ve
len hebben dit toch als een verschraling van de
dienstverlening ervaren.
Zeeland heeft uitgedrukt in het aantal zelfstan
dig gehuisveste huisartsen per 100.000 inwoners
zijn achterstand op het Nederlands gemiddelde in
de loop van de jaren negentig zien groeien. Dat
is gelet op cle problemen die zich voordoen in de
bezetting van huisartspraktijken, geen gunstige
ontwikkeling."'
De provincie Zeeland heeft in 1996 onderzoek
naar de (basis-)voorzieningen in woonkernen
verricht.17 Bijna alle van de 124 onderscheiden
woonkernen beschikten toen nog over een basis
school en een wijkgebouw. Niet geheel toevallig
hadden vier Zeeuws-Vlaamse kernen toen al
geen basisschool meer. Dat er sinds 1996 niet
meer kernen de basisschool zijn kwijtgeraakt, is
zeer opmerkelijk. Zeker heeft het bij het voortbe
staan van de kleinere basisscholen een rol ge
speeld, dat de berekening van de drempelwaarde
- het minimumaantal leerlingen dat nodig is voor
het voortbestaan van een basisschool - is aange
past. Vooral vanuit Zeeland werd op de beleids
makers in Den Haag druk uitgeoefend in gebie
den met een hoge leerlingdichtheid (een hoog
percentage vier- tot en met elfjarigen per km2)
een hogere drempelwaarde toe te passen dan in
gebieden zoals Zeeland, waar de leerlingdicht
heid door het plattelandskarakter lager ligt.1"
Naast de lagere opheffingsnorm heeft ook het fu
seren van basisscholen in veel kernen het voort
bestaan van de basisschool gered.
Afsluitend kan worden vastgesteld dat Zeeland,
vergeleken met de stedelijke gebieden eromheen,
een gebied is met veel open ruimte, rust en na
tuur. Dat zijn de redenen geweest voor de toe
stroom in de jaren negentig van zowel bemid
delde ouderen als van gezinnen met kinderen.
Anderzijds leidde het ontbreken van een breed
aanbod van zowel opleidingen als werk in de
groeisectoren tot een vertrek van jongeren. Het
lijkt erop dat het eenvoudiger zal zijn de aantrek
kelijke kenmerken van het wonen en de recreatie
in Zeeland te handhaven dan de tekorten op het
gebied van opleidingen en werk te verkleinen.