OVER MODERNISERING, DIVERSITEIT EN VERBREDING.
DE ZEEUWSE LANDBOUW IN DE JAREN NEGENTIG
131
J.S.C. Wiskerke
In 1992 concludeerde het Consulentschap voor de landbouw in Zeeland dat de geringe bedrijfsomvang
van agrarische bedrijven in sommige delen van Zeeland (onder meer op Walcheren en Dooien) zorgelijk
was voor het toekomstperspectief van deze bedrijven. Het beoordelen van loet toekomstperspectief van
agrarische bedrijven op basis van bedrijfsomvang, uitgedrukt in hectares, standaard bedrijfseenheden
(sloe) of Nederlandse grootte-eenheid (nge), is een treffende illustratie van het moderniseringsproject dat
sinds eincl jaren vijftig de landbouwwetenschap en het landbouwbeleid domineert.' Alhoewel ook bin
nen de agrarische sector zelf toekomstperspectief vaak. aan het moderniseringsideaal (grootschalige ge
specialiseerde bedrijven) wordt gerelateerd, is het opvallend dat bet vooral agrariërs met relatief klein
schalige pluriforme bedrijven zijn die meer vertrouwen in de toekomst van hun eigen bedrijf hebben
dan hun collega's met grootschalige gespecialiseerde bedrijvenBeeld en praktijk, lopen, zo blijkt, niet
parallel.
In deze bijdrage zal allereerst kort worden inge
gaan op de achtergronden van de totstandkoming
van dit specifieke toekomstbeeld voor de land
bouw. Vervolgens wordt in vogelvlucht de ont
wikkeling van de Zeeuwse landbouw na de
Tweede Wereldoorlog geschetst. Dit wordt ge
volgd door een uitgebreidere beschrijving en ana
lyse van de Zeeuwse landbouw in de jaren ne
gentig, waarbij het aspect van diversiteit centraal
staat. Deze bijdrage wordt afgerond met een dis
cussie over het toekomstperspectief voor cle
Zeeuwse akkerbouw. Daarin staat de vraag cen
traal of doorgaande modernisering of juist verbre
ding van de landbouw het meest perspectiefvol
is.
Structurele ontwikkeling, de hoeksteen van het
naoorlogse landbouwbeleid
Na de Tweede Wereldoorlog wilde de Neder
landse overheid een snelle, op export gerichte in
dustrialisatie op gang brengen. Om een goede
concurrentiepositie te bewerkstelligen was het
van belang dat loonkosten laag bleven. Lage
voedselprijzen werden gezien als een van de in
grediënten voor lage loonkosten. Tegen deze
achtergrond werd het Nederlandse landbouwbe
leid gecreëerd. Dit beleid werd aanvankelijk ge
kenmerkt door een drietal doelstellingen:
- een goede voedselvoorziening tegen een lage
prijs voor de consument;
- exportbevordering ten behoeve van een gun
stige betalingsbalans;
- een redelijk bestaan voor agrarische gezinnen
en hun werknemers.3
In de loop van de jaren vijftig werd in het natio
nale landbouwbeleid in toenemende mate de
nadruk gelegd op de tweede doelstelling. En pas
sant werd de doelstelling 'bestaanszekerheid' ge
reduceerd tot 'bestaansmogelijkheid bij een wen
selijk geachte bedrijfsvoering'.1 Om wenselijk van
onwenselijk te onderscheiden, werden land
bouwbedrijven ingedeeld volgens een unilineair
classificatieschema op basis van kenmerken als
schaal, specialisatiegraad, mechanisatiegraad en
intensiteit (productie per hectare). In dit schema
werden drie groepen boerenbedrijven onder
scheiden: de koploperbedrijven, de middenbe
drijven en de achterblijvers (zie figuur 1). In 1958
onderging het nationale landbouwbeleid een fun
damentele wijziging door invoering van de struc
tuurpolitiek. Deze was expliciet gericht op be-
drijfsvergroting en in dat kader op opheffing van
kleine bedrijven, met andere woorden op onder
steuning van de koplopers en ontmoediging van
de achterblijvers.5 Agrariërs op zogeheten mid
denbedrijven dienden door te groeien richting
koploperbedrijf om boer te kunnen blijven. Ter
bevordering van de structuurpolitiek van de Ne
derlandse overheid werd in 1963 het Ontwikke-
lings- en Saneringsfonds (O&S-fonds) ingesteld,
waarin naast de overheid ook het georganiseer
de landbouwbedrijfsleven participeerde. Met de
instelling van het O&S-fonds kreeg het structuur
beleid een selectief karakter en kwam het onder
scheid tussen blijvers - koplopers en midden
bedrijven met groeimogelijkheden - en wijkers
- achterblijvers en middenbedrijven zonder
groeimogelijkheden - naar voren.'1 Vanaf 1972
werd het Nederlandse structuurbeleid onderdeel
van het Europese structuurbeleid, waarvan de
contouren werden vastgelegd in het 'plan Mans-
holt'. Deze contouren weken in essentie niet af
van het reeds gevoerde Nederlandse structuurbe
leid."