die herkenbaar is aan de lichte, gifgroene ogen. Bij nadere beschouwing blijkt het oogoppervlak van deze grote daas doorzichtig! De vrouwtjes vallen veelvuldig en hardnekkig mensen aan. De mannetjes zijn het makkelijkst te vinden door de stengels van bloeiende lamsoor (in dialect zwinneblomme, niet te verwarren met de eetbare zoutpiant) af te zoeken. In Nederland is deze soort beperkt tot de provincie Zeeland. De enige bekende larve van deze soort is afkomstig uit de Westerschelde bij Ellewoutsdijk. Eveneens een liefhebber van zoute gebieden is de zilte regendaas (Haematopota bigoti), die voorkomt bij Saeftinghe, de Yerseke Moer en de Hompelvoet. Deze daas lijkt op de gewone regendaas, maar is herkenbaar aan de roze gekleurde achterdijen. Een derde soort die in een zilt milieu voorkomt, is de zilte knobbeldaas (Hybomitra expollicata), ook al een soort waarvan alle recente Nederlandse waarnemingen uit het deltagebied afkomstig zijn. Deze soort komt zowel buitendijks als binnendijks voor, maar alleen in gebieden met een zeer hoog zoutgehalte. Met een score van vijftien van de tweeëndertig soorten lijkt de dazenfamilie wat het aantal soorten betreft niet bijzonder goed vertegen woordigd in Zeeland, maar als je je realiseert dat onder het voor Nederland gemelde totaalaantal een groot aantal dwaalgasten en uitgestorven soorten schuilt, dan scoort Zeeland beslist ver boven het gemiddelde. Zweefvliegen Met 138 in Zeeland voorkomende soorten vormen de zweefvliegen of Syrphidae de soor- trijkste van de onderzochte vliegenfamilies. Hoewel (afgezien van uiterst zeldzame soorten) bijna de helft van de Nederlandse zweefvliegen in Zeeland is waargenomen, zijn er slechts vier soorten karakteristiek. Dit heeft wellicht te maken met het feit dat veel zweefvliegen bewoners zijn van oude, uitgestrekte bossen en van landschapstypen die nauwelijks in Zeeland voorkomen, zoals venen en heiden. Opvallend is dat Zeeuws-Vlaanderen duidelijk het soortrijkst is. Het feit dat dit gebied onderdeel van het (Vlaamse) vasteland is, zal daaraan niet vreemd zijn. Tijdens een kampweekend van de Nederlandse Entomo logische Vereniging in Zeeuws-Vlaanderen werden ruim honderd soorten verzameld! Niet alleen voor Zeeuwse, maar ook voor Nederlandse begrippen uitzonderlijk veel. De rest van Zeeland heeft in het algemeen zeker geen soortrijke zweefVliegenstand. De meest typerende soort is wel de kustvlekoog (Eristalinus aeneus), die in sommige jaren bij gericht zoeken op iedere vierkante kilometer te vinden is. De larve leeft in zwak tot sterk brak water en slib. De vlieg overwintert als een van de weinige soorten als imago (volwassen individu). Op het eerste gezicht lijkt deze glimmend zwarte zweefvlieg op een gewone vlieg, maar de groene ogen met zwarte stippen, die zelfs met het blote oog waarneembaar zijn, vormen in combinatie met de felgeel gekleurde knieën een bruikbaar onderscheidingskenmerk. De kustvlekoog is soms al in maart te vinden. Typerend voor schorgebieden zijn twee zeldzame, tamelijk kleine zweelVliegen, namelijk Platycheirus immarginatus en Sphaerophoria ruepelli. Van beide soorten leven de larven van bladluizen. Waarschijnlijk maakt de combinatie van de onvolledig bedekte bodem en de afwisselende vegetatiestructuur schorgebieden voor deze dieren aantrekkelijk. Elders in Europa komen ze ook in het binnenland veel voor, zodat alleen al daarom een binding aan een zout milieu onwaarschijnlijk is. Tot slot is er de kleine narcisvlieg, Eumerus sogdianus, die in tuinen en akkers te vinden is. Het is in Zeeland een wijdverbreide soort. Elders in Nederland is zij zeldzaam. Het lijkt erop dat de soort aan intensief gebruikt cultuurland gebonden is. Het is bekend dat de larven van deze soort onder meer in uien leven. Het is dus niet onlogisch dat Zeeland, als uienverbouwende provincie bij uitstek, voor deze soort het belangrijkste bolwerk vormt. Figuur 3. De kruiskruidboorvlieg komt vooral voor op bloemdijken. Hij komt in Zeeland waarschijnlijk meer voor dan in alle andere provincies bij elkaar. 28 Vliegen in soorten en maten

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2002 | | pagina 29