Het overgrote deel van genoemde bronnen leent
zich opnieuw voor een kwantitatief-comparatieve
analyse, zoals uit onderstaande voorbeelden
blijkt. Middels de ommelopers, overlopers of
veldboeken kan het volledige grondeigendom van
een poldergebied worden gereconstrueerd.
Dit kan per cirkeldiagram worden onderverdeeld
naar soorten eigenaren en gebruikers. Ook kan
het naar perceel of zelfs kavelgrootte worden
gekwantificeerd. Zo blijkt dat bij Ossenisse,
Hengstdijk en Hontenisse rond circa 1 550 meer
dan driekwart van de grond in handen was
van abdijen, terwijl verder naar bet zuiden het
particuliere grondeigendom overheerste.18
In polders die moeilijk tegen het water van de
Westerschelde te verdedigen waren, overheerste
de vorst (Karei v, Philips li) als grondheer.
Een dergelijke dwarsdoorsnede van het grond
bezit kan opnieuw worden gemaakt voor
het eerste kwart van de negentiende eeuw.
Uit die gegevens blijkt de toegenomen invloed
van Belgische grondeigenaren.
Met behulp van dijkrekeningen en vooral van lijsten
van dijkgeschoten kunnen lange reeksen
dijkgeschoten en/of uitgaven van dijkkosten
worden gemaakt voor bepaalde dijkstukken of
polders. Een aldus verkregen beeld voor een
periode van bijvoorbeeld twee eeuwen of langer,
verschaft belangrijke informatie." Er zijn pieken
waarneembaar, die te maken kunnen hebben
met calamiteiten (dijkvallen, dijkbreuken
na stormvloed), met grootschalig onderhoud
(vervangingen sluizen en duikers) of ingrijpende
aanpassingen, zoals de aanleg van een buiten
berm, de verzwaring van de zeedijk en verstening
van de glooiing. Om te voorkomen dat
het bijzondere beeld van slechts één gebied
gegeneraliseerd wordt, kan dit voor verschillende,
zorgvuldig geselecteerde dijkvakken en polder
gebieden worden herhaald. Het aldus verkregen
resultaat wijst bijvoorbeeld uit dat calamiteiten
in 1509, 1511, 1552, 1570, 1606, 1682 en 1715
algemeen waren.20 Er waren toen namelijk
stormvloeden die grootschalige inundaties tot
gevolg hadden. Zo blijkt verder dat er tijdens
het tweede kwart van de achttiende eeuw overal
houten zeesluizen en paalhoofden werden
vervangen, omdat zij door de paalworm waren
vernield. Zo blijkt eveneens dat er vanaf de
achttiende eeuw overal in Zeeland naar werd
gestreefd om het niveau van het dijkgeschot
te stabiliseren. Middels het aangaan van leningen
werden pieken in de uitgaven uitgesmeerd
over een periode van dertig tot veertig jaar.21
Uit een en ander zou uiteindelijk ook kunnen
blijken dat dijkbesturen zichzelf door hun
voorzichtige handelwijze jarenlang in slaap
hebben gesust, te veel op noodzakelijk groot
onderhoud hebben willen besparen en extra
uitgaven te lang hebben uitgesteld. Langlopende
series van kwantitatieve gegevens kunnen dit
laten zien of weerleggen. Zij kunnen eveneens
de gevolgen van deze handelwijze tonen.
Tabel 1.
Ontwikkeling' van het dijkgeschot in de polders
rondom Ossenisse tussen 1650 en 1810.
16
14
12
10
1650
1675
1700
1725
1750
1775
18001810
Geschiedschrijving in Zeeland