11.2
Figuur 4.
Dominee Soetbrood Piccardt. In 1841 behaalde hij aan de
Utrechtse universiteit de doctorstitel in de godgeleerdheid.
Hij behoorde tot de bevoorrechte personen die van Petronella
Moens een slaapmuts cadeau kregen.
ZA, KZGW, Zei. 111. IV-154.100.
De notulen en correspondentie uit 1888 kunnen we
niet raadplegen, ze zijn helaas niet bewaard.14
Het is mogelijk dat de gulle gever die in 1888 de
muts aan het Zeeuws Genootschap overdroeg,
na 64 jaar - Soetbrood Piccardt zou hem immers
in 1824 gekregen hebben - enkele familieleden
verwisseld heeft. Ook kan de muts wel later
geschonken zijn. Soetbrood Piccardt is namelijk
in 1838 door het provinciaal kerkbestuur in
Utrecht tot de evangeliebediening in de
Nederlandsche Hervormde kerk toegelaten.15
Petronella Moens woonde in Utrecht, zodat
contacten tussen de twee in die tijd goed
mogelijk waren: Petronella was immers zeer
godsdienstig en onderhield met verschillende
predikanten vriendschappen.
Beschrijving van de muts16
De muts is gebreid van heel dun katoenen garen
op uiterst dunne breipennen, die 'moffenpennen'
werden genoemd. Deze naam dankten
de breipennen aan het feit dat de Zeeuwse
boerinnen op dezelfde dunne pennetjes de
'moffen' breiden, de armbedekking die reikte
van pols tot bovenarm, aansluitend bij de korte
mouw van het jak. Die moffen worden ook
'labbedissen' genoemd, wat waarschijnlijk
verband houdt met dominee Joan de Labadie,
een prediker die in de zeventiende eeuw in
Middelburg stond en zijn vrouwelijke aanhang
verbood om met blote armen in de kerk te
komen.
In de muts zien we afwisselend een klassieke vaas
met boompje, een paardje en een vogelfïguurtje
gebreid. Hij is in de rondte gebreid en eindigt
met een stervormige mindering in een klein
pluimpje. De twaalf centimeter brede rand is in
de andere richting gebreid en aan de muts
genaaid. De rand bestaat uit twee baantjes in
ajourwerk en twee banen waarin de tekst staat,
en eindigt in een schulprandje. De omtrek is 48
centimeter.
Hoewel de muts in onze ogen een prachtig exem
plaar is, moeten we ons realiseren dat meisjes van
een jaar of tien in die tijd ware kunstwerken
vervaardigden, en dat daarbij vergeleken onze
muts wel erg veel foutjes vertoont. Zeker met de
figuurtjes is geknoeid, maar zelfs in de rechte
stukken zitten nogal wat misstapjes. De tekst is
daarentegen zeer duidelijk, regelmatig en zonder
fouten. Misschien heeft Petronella bij de moei
lijkste gedeelten wat hulp gehad. Haar breiwerk
lijkt me toch weer een duidelijke aanwijzing dat
de schrijfster wel heel slecht gezien zal hebben,
maar beslist niet blind geweest kan zijn.
Genootschapsverzamelingen
65