een artikel aan (een onderdeel van) de verzame
lingen en presenteert in een vaste rubriek recente
aanwinsten. Op de algemene ledenvergadering,
die tweemaal per jaar plaatsvindt, wordt telkens
een lezing gehouden over een van de deel
collecties en worden aanwinsten getoond.
Het is duidelijk dat het Genootschap meer wil
dan alleen afstoffen. Maar hoe bereik je dat de
collectie voor een groot publiek gaat leven?
Op het symposium werd de mogelijkheid
geopperd, de onderdelen van de collectie niet
alleen virtueel maar ook fysiek bij elkaar te
brengen. Over deze herleving van het Genoot
schapsmuseum van weleer is het zeker genoeglijk
dagdromen, maar de gedachte werd weinig
realistisch geacht. De gehele verzameling is zo
omvangrijk geworden, dat deze in delen beter
op zijn plaats is bij een aantal bruikleennemende
instellingen. Wel leent de collectie zich voor
tijdelijke tentoonstellingen rond bepaalde onder
werpen. De nieuwe directeur van het Zeeuws
Museum, dr. V. Byvanck, verklaarde daar veel
voor te voelen. Bovendien is in de plannen
voor het vernieuwde museum voorzien in de
permanente opstelling van een rariteitenkabinet.
Daartoe zal een ruimte met voorwerpen uit
de achttiende-eeuwse Genootschapscollectie
worden ingericht.
Het tonen van de verzamelde voorwerpen is een
manier om de hedendaagse mens nieuwsgierig
te maken. Maar het tonen alleen zegt vaak niet
genoeg. Voor de achttiende-eeuwse collectie
geldt dat het vooral de verhalen rond de
museumstukken zijn die de werkelijke belang
stelling van de toeschouwer opwekken. Wie kijkt
naar de spelingen der natuur die al eeuwen op
sterk water worden bewaard, moet weten dat
hieraan een welbewust verzamelgedrag ten
grondslag lag en niet een bizarre liefhebberij
van achttiende-eeuwse heren. We moeten
de achtergronden kennen, de verhalen over
de voorwerpen en schenkers, de bijzonderheden
en de verbanden die deze zaken met andere
voorwerpen in de collectie hebben. Dan pas
komen de kostbaarheden die het Genootschap in
de paar kamers in het Vlissingse Heerenlogement
had uitgestald, echt tot leven en zullen zij ook
het moderne publiek kunnen aanspreken.
Sinds de eerste schenking in 1768 is de collectie
enorm gegroeid. Is ze nog beheersbaar?
Moeten we altijd maar blijven verzamelen?
Heeft het Genootschap niet te veel verzameld?
Drs. Ch. van Rappard-Boon, hoofd Inspectie
Cultuurbezit te Den Haag, uitte op het sympo
sium haar bewondering voor de verzameling.
Tegelijkertijd merkte zij op dat het Genootschap
iets heeft van de bedenkelijke eigenschappen van
een privé-verzamelaar: een vorm van hebzucht
en een onvermogen om iets weg te doen.
Daarmee roerde zij de actuele discussie over
ontzamelen aan die momenteel in alle hevigheid
in de museumwereld wordt gevoerd. Moet ook
het Zeeuws Genootschap gaan ontzamelen?
In de beleidsnotitie ten aanzien van de verzame
lingen die in december 2001 door de leden
werd aangenomen, is de collectie tot 1940 als
kerncollectie gedefinieerd, hetgeen inhoudt
dat deze onaangeroerd zal blijven. Durven we
nu kritisch te kijken naar hetgeen na 1940
is verzameld? Of wordt dat toch niet wenselijk
geacht?
Van belang is in ieder geval de historische positio
nering bij deze mogelijke keuzes te betrekken.
Men dient zich rekenschap te geven van het
beleid en de uitvoering daarvan die door de jaren
heen aan het verzamelgedrag ten grondslag
hebben gelegen. Het Zeeuws Genootschap is
onderdeel van zijn eigen verzameling. Geen van
de verzamelde objecten kan los worden gezien
van het decor waartegen het Genootschap meer
dan twee eeuwen opereerde en van de doelen
die aan de verzamelingen werden gesteld.
Wie reflecteert over de reeds aanwezige collectie
en over de beleidskaders waarbinnen nieuwe
aanwinsten moeten vallen, zal zich voortdurend
daarvan bewust moeten zijn. Van een universeel
concept is men, zoals reeds werd opgemerkt,
in de negentiende eeuw opgeschoven in de
richting van een Zeeuws accent. Objecten die
betrekking hadden op heden en verleden van
Zeeland, die van Zeeuwse oorsprong waren of
van een Zeeuwse eigenaar stamden dan wel
anderszins aan Zeeland gerelateerd waren,
vielen binnen de nieuwe kaders en konden in de
verzamelingen worden opgenomen. Die invals
hoek spoorde met de provinciale oriëntatie
van het Genootschap. Al in het begin van de
negentiende eeuw bleek een functioneren als
wetenschappelijke instelling met een landelijke
reikwijdte niet haalbaar en werden de ambities
noodgedwongen naar provinciaal niveau verlegd.
Hoe wisselvallig in het verleden met de verzame
lingen is omgegaan omdat in en buiten het
Genootschap de uitgangspunten voor het
behouden en bewaren van de collecties opnieuw
werden gedefinieerd, blijkt wel uit de weder
waardigheden van de volkenkundige collectie.
Na het terugtreden van de conservator in 1949
Van zwervend goed tot erfgoed
149