Ringrijden in vroegere tijden Bij ringrijden tracht een ruiter een, aan een dwarsgespannen touw opgehangen, kleine ring aan zijn lans te steken. Het ongezadelde paard, waarvan de manen en staart ingevlochten en versierd zijn, moet bij het steken in galop zijn. Hoe het ringrijden is ontstaan, is onduidelijk. Wellicht is het een overblijfsel van de oude ridder spelen. Voor Walcheren wordt het als volksspel in de zeventiende eeuw vermeld, doch het is waarschijnlijk ouder. In een document van 1687 klaagt de Middelburgse kerkenraad bij de classis Walcheren dat 'voorleden Pinkster op verscheidene dorpen op Walcheren van de boersche jeugd en andere, dien het minst betaamt, den ring gestoken is, en bij gevolge van dien vele wulpsch- en ongerijmdheden van danserijen, drinkerijen gepleegd worden met verachting van den predikanten vermaning daartegen'. Dat het ringrijden nogal eens ontaardde in 'drinkerije' is niet onlogisch; het was voor de boeren en landarbeiders een welkome afleiding in hun dagelijkse leven van zware arbeid. Ondanks deze en andere klachten werd er op kermissen en Pinkster-Drie door boerenzoons en knechten ringgereden. Ook de 'aanzienlijke heren' van Middelburg hielden vanaf 1767 op Sint Jansdag ridderfeesten waarbij de ring gestoken werd. Het ringrijden voor de Tweede Wereldoorlog te Domburg Tot de oprichting van de Zeeuwse Ringrijders Vereniging en er een reglement werd opgesteld, verschilde het ringrijden per dorp in opzet en gebruiken. Op de aangekochte aquarel gaat het om het ringrijden te Domburg. Dit is te zien aan de gesneden houten 'burchten', het gemeentewapen van Domburg, op de ring- palen. Daarom zal in het navolgende nader worden ingegaan op het ringrijden tijdens de kermis te Domburg, op de eerste zaterdag na 24 juni, van voor de Tweede Wereldoorlog. Uit de beschrijving van bet bezoek van Prins Willem v en zijn gezin aan Domburg op 1 juli 1787 krijgen we enigszins een indruk boe het bij het ringrijden toeging. Voor dit bezoek waren verscheidene erebogen in bet dorp geplaatst. Het gezelschap werd ontvangen in een tent, die naast de kerk was opgericht. "Voor de Tent wierd door de Burgers en Boeren naar de ring gereden, zijnde dit hier te Lande een oud gebruik, om 's jaarlijks naar de ring te rijden, geevende dan de Heer van de Plaats gouden en zilveren prijzen, bij welke gelegenheid, zijne Hoogheid, de genereusbeid had, om voor de gemelde Ringrijders, een prijs van twee gouden Medaljes te geeven, na dewelk terstond wierd gereeden, en door onzer Burgeren gewonnen, die volgens gewoonten met een zijd lint wierd omhangen'. Kesteloo, de schrijver van Domburg in woord en beeld, 1913, merkt op dat een ooggetuige hem vele jaren later had verteld dat het geen medailles maar gouden dukaten zijn geweest. Voor de Tweede Wereldoorlog was er in Domburg, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Nieuw- en Sint Joosland waar al in 1824 een reglement werd opgesteld, nauwelijks sprake van regels bij het 'riengkrieën' op de kermis. De organisatie in Domburg was meestal in handen van de 'kaptein' eventueel geassisteerd door 'riengkoppassers'. De werkzaamheden begonnen met het aanbieden van de 'rolle', de intekenlijst, aan de burge meester, woensdag twee en halve week voor de zaterdag waarop werd gereden. Deelnemers plaatsten hun handtekening op de lijst en betaalden inleggeld, oorspronkelijk een Zeeuwse rijksdaalder (52 stuivers) later 2,50 gulden. Dit inschrijfgeld werd gebruikt voor het kopen van prijzen en het bestrijden van de onkosten. De woensdagavond voor de kermis sloot de inschrijving en werd de lijst met deelnemers opgehangen voor het raam van de herberg De Roode Leeuw. Vrijdag, de eerste dag van de kermis, was het gaaischieten in de duinen waar ook de 'rieng- krieërs' acte de présence gaven en een prijs overhandigden. Daaraan voorafgaand reden de ringrijders op een versierde boerenwagen door het dorp om de middenstand er aan te herinneren dat zij de volgende dag bij het ringrijden de door hen uitgeloofde prijs moesten uitreiken. Ondertussen maakten de 'riengkop passers' de baan, gelegen naast de verharde weg tussen de Markt en de smidse, klaar. De baan was ongeveer twee meter breed in tegenstelling tot de één meter van nu. Op ongeveer driekwart van de baanlengte werd aan weerszijden van de baan een paal, bekroond met een burcht, in de grond geslagen waartussen het touw gespannen werd waaraan de verschuifbare 'busse' met 'riengk' kwam te hangen. Aan of in de nabijheid Genootschapsverzamelingen 153

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2002 | | pagina 35