moeten rijgen, is inmiddels omgevormd tot een
robuuster concept: de historicus moet een
standbeeld oprichten door de stenen te stapelen
die hij als feiten heeft verzameld. Dat biedt
meer ruimte tot verschillende interpretaties,
want de stenen liggen naast en op elkaar in een
meer willekeurige volgorde dan dat kralensnoer.
Zo maakt hij zijn verbeelding van het verleden.
Ik ga daarin een stap verder dan Adrie de Kraker
die alleen de feiten wil laten spreken. Ik denk
dat de verbeelding onlosmakelijk bij de geschied
schrijving hoort. Wellicht is dat ook wat Jan
Zwemer met zijn vleugje culturele antropologie
wil bereiken: de reuk van de zilte, Zeeuwse lucht,
de natte voeten in de drassige, slecht ontwaterde
grond van vroeger, de zeekraal voor de armen
mensen, de geiten in de berm om het grote gezin
een extraatje te bieden, het eigen lapje grond
waar de landarbeiders na een lange dag werken
voor de baas nog voor zichzelf aan de gang
gingen - het typerende voor de streek, zonder
oubollig te zijn. Ik denk dat historici nooit een
goed beeld van het verleden kunnen schetsen als
zij voorbijgaan aan de veelheid van voorvallen
die kleur geven aan de institutionele geschiedenis
en die soms ook bepalend zijn voor de streek
waarin men woont en werkt. De landbouw
op Schouwen kan nooit los gezien worden van
de waterhuishouding, de zoute kwel, het zoete
duinwater, de lage ligging van de grond,
de vochtige huizen, de jicht, enz. Van al die
veelkleurige steentjes legt de historicus vervolgens
zijn mozaïek, waarin patronen en figuren
zichtbaar worden. De menselijke maat wordt als
basis genomen om van daaruit de grotere
structuren en de lange termijnontwikkelingen aan
te duiden. Daarom zou ik ervoor willen pleiten
om veel meer aandacht te besteden aan
de praktische gevolgen van het wonen in dit
specifieke gewest. Dagboekfragmenten zijn
daarbij heel waardevol, ooggetuigenverhalen
eveneens - of die mensen nu sprekend worden
opgevoerd of niet: het is de kleur die hun
beleving aan hun bestaan geeft die ons de meer
waarde kan geven. Natuurlijk zijn dergelijke
bronnen lang niet altijd voorhanden en uiteraard
zijn de valkuilen legio: hoe moeten wij de
individuele beleving op een hoger niveau tillen
tot een algemeen beleefde werkelijkheid? Ligt dat
in de veelheid van de verhalen? In de grootste
gemene deler? Ik zou graag zien dat er in
Zeeland nog veel meer gezocht wordt naar
dagboeken en reisverslagen en dat daar iets mee
wordt gedaan. Een van de mooiste boeken die
ik ken is het dagboek van Glikl Hamel, een Duits-
Joodse vrouw die leefde van 1645 tot 1724.
Zij verloofde zich op haar twaalfde, trouwde op
haar veertiende en leefde dertig jaar in voor-
en tegenspoed met haar echtgenoot, de koopman
Chajim Hamel, afkomstig uit Hameien.
Samen kregen zij twaalf kinderen. Na de dood
van haar man zette zij de handel van Chaim
voort en ontwikkelde zich in de Westeuropese
Joodse wereld van haar tijd tot een succesvolle
zakenvrouw in edelgesteenten. Op 55-jarige
leeftijd hertrouwde zij met de welgestelde
bankier Cerg Lévy, die echter een jaar later failliet
ging en Glikl daarmee in grote armoede stortte.
Dit verslag is zo rijk aan details, is zo open over
de ingewikkelde verhoudingen tussen armen
en rijken, tussen joden en de gojim; zij vertelt
op zo'n open manier over haar leven met
haar echtgenoten, over de zorgen voor haar
kinderen, over haar reizen naar vrijwel alle grote
Europese hoofdsteden, over jodenvervolgingen,
valse messiassen en oorlogen tussen stadjes
en staatjes, over oplichters en oneerlijke zaken
partners dat het water je in de mond loopt van
de details die een cultuurgeschiedenis kleuren.
Dit is een pareltje datje niet vaak tegenkomt.
Wellicht zijn er in de Zeeuwse archieven ook
nog mooie egodocumenten te vinden en kunnen
die uitgegeven worden - ik meen dat er
vanuit de Erasmusuniversiteit een inventarisatie
van egodocumenten heeft plaatsgehad.
Nieuwe egodocumenten worden nu op band
gemaakt door de medewerkers van 'Ooggetuigen
van de twintigste eeuw'.
Families in de schijnwerpers
Onlangs ontving ik van iemand een persoonlijke
familiegeschiedenis, die ook niet anders bedoeld
was dan voor eigen familiekring. Toch zijn die
verhalen soms nog echt de moeite waard om aan
een groter publiek te presenteren omdat ze niet
alleen over oom Daan en tante Mien gaan,
maar over de strijd om op hun kleine hoeve het
hoofd boven water te houden, met een huis vol
guus en een stal waarin de runderpest maar
gewoon moest uitwoeden, waarna de schade
werd opgemaakt en een boer soms niet één
volwassen koe meer overhield. Misschien zouden
de vrijwilligers die door consulent regionale
geschiedbeoefening Aad de Klerk worden
aangespoord zich ook eens op de familiegeschie
denissen van hun eigen familie of hun omgeving
kunnen richten. Het pas verschenen boek van
Judith Koelemeijer, Het zwijgen van Maria
Zachea, over haar familie, haar ooms en tantes
Geschiedschrijving in Zeeland (4)
125