gelopen mijlen. Summier schreef hij over de bijzondere voorvallen en activiteiten, leder middaguur berekende de schipper de afstand die de Raadhuis van Middelburg in het afgelopen etmaal zou hebben afgelegd. De breedtegraad waarop het schip zich bevond, was relatief gemakkelijk te bepalen op basis van de duur van het daglicht, de hoogte van de zon of de leid sterren boven de horizon. De lengtemeridiaan kon echter alleen door tijdvergelijking worden verkregen en was zeer lastig te berekenen. Pas in 1759 slaagde de Engelse klokkenmaker John Harrison erin een chronometer te construeren waarmee betrouwbare tijdmetingen aan boord van schepen mogelijk waren. De afgelegde mijlen die Buijs iedere dag optekende, waren dus niet al te betrouwbaar. Hij schreef enkele malen na het passeren van een eiland dat het schip zich oostelijker bevond dan hij had vermoed. De totale reisafstand van Zeeland naar Batavia bedroeg ongeveer 1 5.000 zeemijl. Bij een gemid delde reisduur van acht maanden, waarvan een stop van vier weken in de Kaapkolonie, moest een voc-schip dus ongeveer 70 mijl per dag afleggen. Volgens Buijs maakte de Raadhuis van Middelburg meestal een vaart van ongeveer 20 a 30 mijl per dag. üe verklaring hiervoor is dat Buijs de vroegere Hollandse zeemijl (5,55 kilometer) hanteerde in plaats van de huidige gestandaardiseerde Engelse zeemijl van 1,85 kilometer. Het eerste wat Buijs in het scheepsjournaal ver meldde, was dat op 9 maart 1717 de heren bewindhebbers van boord gingen. Zij hadden de Raadhuis van Middelburg op de rede van fort Rammekens geïnspecteerd en geconstateerd dat het schip klaar voor vertrek was. Oorspronkelijk vertrok twee keer per jaar een voc-vloot naar Azië. üe 'Kerstvloot' voer omstreeks de jaarwisse ling en de 'Paasvloot' kort na Pasen. Vanaf 1630 kende de Kamer Amsterdam ook de zogenaamde 'Kermisvloot', die in september afreisde wanneer in de stad de jaarlijkse kermis plaatsvond. Toen aan het eind van de zeventiende eeuw steeds meer voc-schepen naar de Oost voeren, werden de vertrekdata over het gehele jaar verspreid.9 Buijs schreef dat zijn schip bij het vertrek op 9 maart met behulp van de loodsgaljoot van de Zeeuwse kamer door de Westerschelde werd geleid. Het loodsen stond voorgeschreven en was beslist geen overbodige luxe. In de Schelde- monding liggen minstens twaalf wrakken van voc-schepen die bij vertrek of aankomst op de verraderlijke zandbanken zijn gestrand en gezonken. Berucht was het vergaan op 3 januari 1735 van 't Vliegend Hart, een Zeeuwse Oost- Indiëvaarder van bet tweede charter, en de Anna Catharina, een Zeeuwse Oost-lndiëvaarder van het derde charter, waarbij respectievelijk alle 256 en 175 opvarenden om het leven kwamen. Toch hadden de Zeeuwse schepen een relatief ge makkelijke vaarweg vergeleken bij de schepen van de voc-kamers van Amsterdam, Enkhuizen en Hoorn, die door de Zuiderzee moesten varen of bij schepen van de kamers van Rotterdam en Delft, die het Hollands Diep moesten passeren. Na veilig door de Westerschelde te zijn geloodst, zeilde de Raadhuis van Middelburg het Kanaal in. In oorlogstijd probeerden de voc-schepen de kapers en de vijandige oorlogsschepen te ontlopen door om Engeland en Ierland heen te varen, 'achterom'. In 1717 was er echter voor schipper Buijs geen enkele reden om een omweg te maken en het Kanaal te vermijden. Soms moesten de schepen echter wel door het slechte weer of ongunstige winden hun toevlucht zoeken in Engelse kustwateren. Sommige beman ningsleden gebruikten deze gelegenheid om onmiddellijk te deserteren. Op deze wijze verloor de Ravesteyn in 1725 in de Engelse Torbay drie en in de haven Plymouth twee bemanningsleden, waaronder een kwartiermeester.10 De reis door het Kanaal verliep voor de Raadhuis van Middelburg echter voorspoedig mede dankzij de aanwezig heid van een Engelse loods aan boord. Op 13 maart legde het schip 36 (Hollandse) mijl af bij een zuidwestelijke koers. Buijs maakte in het scheepsjournaal in de eerste weken van de reis veelvuldig melding van het zien van 'zeylen' van andere vaartuigen. Op 21 maart passeerde de Raadhuis van Middelburg een schip dermate dichtbij dat Buijs met de Franse schipper kon praten. De drukke Europese wateren werden echter snel verlaten en op 25 maart zag de bemanning het eiland Madeira, voor de kust van Noord-Afrika, liggen. Op 1 april voer het voc- schip 43 mijl, maar enkele dagen later draaide de wind naar een ongunstige richting. Ondanks het opzetten van extra zeil maakte men op 9 april bij een zuidoostelijke koers nog maar 11 mijl. In regen en onweeT vorderde de Raadhuis van Middelburg één dag later nog slechts 5 mijl. Schipper Buijs moest op 15 april een volgende tegenslag optekenen. Door het overlijden van soldaat Jan Florissen van Os uit Leiden verloor de Raadhuis van Middelburg haar eerste beman ningslid. 58 De reis van de Raadhuis van Middelburg

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2003 | | pagina 20