Ministerie van Oorlog. Hij kon het niet verder brengen dan onderofficier en natn daarom ontslag uit de militaire dienst. Na enkele burger- betrekkingen kreeg hij in 1851 door bemiddeling van een vriend, ambtenaar bij het Ministerie van Koloniën, een aanstelling als 'Assistent Resident ter Kuste' van Guinea. Uit de ministeriële aan- stellingsbrief met de bepaling 'Aan weduwen en kinderen van ambtenaren ter Kuste van Guinea wordt in geen geval pensioen verleend', sprak de geringe waardering van de regering voor het betrokken gebiedsdeel dat al eeuwenlang, door het moordende klimaat, "het graf der blanken' werd genoemd.5 Zo werden er in 1847 dertien ambtenaren uitgezonden, waarvan er in het eerste jaar elf overleden. Nagtglas was een zeer gewaardeerd ambtenaar en zijn militaire oplei ding kwam hem goed van pas. Het Nederlands bestuur had de handen vol met het in toom houden van de oproerige inboorlingen. Nadat in 1857 zijn voorganger, gouverneur Van den Bossche, overleden was, werd Nagtglas benoemd Figuur 2. Tijdsbeeld van de inlandse bevolking; 19,k'-eeuwse steendruk. zb, zdc, inv. nr. 1135—c5 (Archief Nagtglas). tot gouverneur en werd hij bevorderd tot de rang van luitenant-kolonel. Als gouverneur heeft hij een turbulente tijd meegemaakt. Het moederland verwachtte van hem dat hij krijgsbeleid maakte en staatsmanskunst toepaste. Bij zijn aantreden bekrachtigde hij de geldende wetten en vaardigde nieuwe voorschriften uit. Nagtglas was voor stander van onderhandelen en hierbij toonde hij mildheid ten opzichte van de inlandse bevolking. Een van de rapporten besluit hij met de slotzin: 'De verhouding waarin de Nederlanders staan ten opzichte van de Afrikanen is die van contrac tanten, niet die van overwinnaar tegenover over wonnenen. Deze verhouding vraagt een optreden met zachtheid en overredingskracht.'6 Onder zijn voorgangers was aan de Goudkust een gezagscrisis ontstaan door ongeregeldheden onder handeldrijvende ambtenaren te Elmina. Deze handel had zodanige vormen aangenomen dat de inlanders de commandanten van de forten bestempelden als 'koopmannen van de forten'.7 De particuliere handel van de ambtenaren had een monopoliepositie ingenomen, teneinde hun 'ellendig traktement' wat te vergroten. Zelfs in 64 C.J.M. Nagtglas

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2003 | | pagina 30