aannemen. Immers: verzamelen bracht aanzien
en naar analogie van goed bestudeerde kunst
collecties in een statusgevoelige stad als
Amsterdam mag verwacht worden dat ook
Zeeland een aantal kunstcollectioneurs heeft
gekend.24
Blijft de vraag: in hoeverre waren de Zeeuwse collec
ties anders dan elders? Eén ding staat daarbij
vast. Echte topcollecties zijn hier niet geweest.
Verzamelaars die - zoals elders - nog bij hun
leven gedrukte catalogi van hun collecties
hebben uitgegeven, of die vanwege hun roem
bezoekers in grote getale van elders hebben
getrokken, zoeken we in Zeeland tevergeefs.
Verder valt er over de samenstelling van de
zeventiende-eeuwse kabinetten - bij gebrek aan
gegevens - weinig te zeggen, maar voor de
qua archivalia rijkere achttiende eeuw lijken er,
althans voorzover het de naturaliakabinetten
betreft, inderdaad eigen accenten aan te wijzen.25
Wat in de eerste plaats opvalt, zijn de nauwe banden
met West-lndië. Zeeland bezat daar lange tijd
min of meer eigen koloniën, zoals Berbice,
Demerary en Essequibo. Dit komt tot uiting
in een ruime vertegenwoordiging van exotische
naturalia uit deze gebieden. Imposant moet
bijvoorbeeld het kabinet Van Bishoeck zijn
geweest, dat in Vlissingen drie generaties lang
in stand is gehouden. De grondlegger ervan was
Anthony van Dishoeck (1643-1728), een man
die lange tijd als koopman in West-lndië en
Zuid-Amerika werkzaam was. Vandaaruit bracht
hij 'veel Zuydlands en West-Indisch goed' naar
huis mee. En zo waren er meer. Een ander voor
beeld: de Middelburgse koopman Daniel Luycx
Massis had eveneens een collectie naturaliën
met een duidelijk accent op West-lndië. Niet
zo vreemd overigens: hij was bewindhebber van
de West-Indische Compagnie en had in die
hoedanigheid gemakkelijk toegang tot de dieren
wereld van Zuid-Amerika.
Wat verder opvalt is de geringe wetenschappelijke
systematiek. In catalogus De wereld onder
handbereik. Nederlandse kunst- en rariteiten
verzamelingen, 1585-1735 is de suggestie
gewekt dat de Nederlandse verzamelingen met
de publicatie in 1735 van Linneaus' Systema
Naturae een nieuwe, meer systematische fase
zouden zijn ingegaan, in plaats van een ency
clopedisch verzamelen van objecten vanuit de
gehele natuur, zou na 1735 de nadruk meer
gelegd zijn op specialisatie en op wetmatigheden
van en in die natuur. Van een dergelijke ontwik
keling lijkt bij de Zeeuwse particuliere kabinetten
maar spaarzaam iets te merken. Hoewel het in dit
stadium van onderzoek lastig is om daaromtrent
echt stellige uitspraken te doen, lijken deze
tendensen in Zeeland maar langzaam op gang
te komen. Het kabinet Van Dishoek herinnert
bijvoorbeeld nog sterk aan de universaliteit
die vrijwel alle zeventiende-eeuwse collecties
kenmerkte. Wel lijken de kabinetten opgezet
door artsen een meer wetenschappelijke inslag
te hebben gehad. Voortrekker op dit gebied was
de arts Job Baster (1711-1775) uit Zierikzee.
Hij was correspondent van diverse geleerde
genootschappen en bezat een uitgebreide en
goed geordende verzameling van schelpen,
koralen, versteningen, houtsoorten, zeegewassen
en zeedieren in vloeistof. Hij correspondeerde
ook met Linnaeus.
Niettemin, als we afgaan op het overzicht van alle
tot dusverre bekende verzamelingen, dan lijkt bij
het merendeel van de verzamelaars wetenschap
niet op de eerste plaats te zijn gekomen. Bij de
particuliere Zeeuwse kabinetten van zeldzaam
heden lijkt wetenschappelijke nieuwsgierigheid
het af te leggen tegen andere factoren, zoals
status en aangenaam vermaak. Die indruk sluit
overigens mooi aan bij wat Mijnhardt ooit
schreef in zijn analyse over de beginjaren van
het Zeeuws Genootschap. Toen oordeelde hij
dat 'nut en genoegen' de voornaamste drijfveren
waren voor de Zeeuwse elite om zich met de
wetenschappen bezig te houden.26 Bij verzamelen
was dat precies zo.
Het Musaeum Medioburgense uit 1787
Ondanks deze ogenschijnlijk weinig verheffende
constatering, sluit ik af met een uiterst interes
sant Zeeuws initiatief uit de late achttiende
eeuw, dat in dit kader niet ongenoemd mag
blijven. Ik doel hier op de stichting - in 1787 -
van het Musaeum Medioburgense door de
onmiskenbaar sterk fysico-theologisch geïnspi
reerde aristocraat Johan Adriaen van de Perre,
oud-vertegenwoordiger van de stadhouder in
Zeeland. Nadat Van de Perre in 1787 had moeten
vaststellen dat de gehele Nederlandse Republiek
in rep en roer was in een conflict tussen
patriotten en prinsgezinden, nam hij het besluit
tot de creatie van een heus wetenschapscentrum,
dit - in zijn eigen woorden - om een 'totaal
bederf van alle takken van welvaart' als gevolg
van de 'verwarring en tweedragt in onze
Zeeuwse verzamelaars van zeldzaamheden
85