gieën die bepaalde arbeiders wensten te volgen om de oorlog door te komen. Die bleken niet altijd te passen in de politiek van de directie. Dit brengt ons bij een volgend punt. Dit type bron maakt liet mogelijk aan de problematiek van de economische collaboratie een dimensie toe te voegen. Doorgaans wordt dit gezien als een zaak tussen twee partijen: de ondernemer en de bezetter. Dit strafdossier brengt een derde dimensie aan: die van de werknemers als deel van de onderneming. Hoewel het verzet tegen werken voor Duitsland niet algemeen was, stelde het 'beheer' van de arbeiders de werkgever voor problemen; hier komen dan ook de klachten in de sfeer van de collaboratie naar voren. Arbeiders vinden en houden was bij De Schelde een pro bleem, omdat de vraag sterk gestegen was en de bereidheid om te werken eerder af- dan toenam. Dit had verschillende oorzaken: de bombarde menten, de alternatieve overlevingsstrategieën die werden gevolgd en de lonen en arbeidsvoor waarden. De Schelde bleek niet bereid om de problemen 'af te kopen'. Precies die punten kon den als klachten in de sfeer van de collaboratie worden geformuleerd en werden om die reden voorwerp van onderzoek. De klachten betroffen vooral de loonpolitiek en de arbeidsdiscipline. Wat het strafdossier over dat laatste laat zien, strookt niet met het beeld dat we hebben van een bedrijf dat voor de Duitsers werkte en door hen werd gecontroleerd. De arbeiders hadden mogelijkheden om de kantjes eraf te lopen en de directie had niet altijd een antwoord om de problemen die zich op dat vlak voordeden intern op te lossen. Dit leidt tot een volgend punt: de verhouding tussen de werf en de bezetter. Het Duitse bestuur was - het blijkt nog maar eens - niet homogeen. De burgerlijke en partij-autori teiten bleken voor De Schelde minder invloedrijk te zijn geweest dan de militaire. De werf kon ook diensten tegen elkaar uitspelen. De Duitsers bleken niet enkel te kunnen steunen op repressie. De manoeuvreerruimte van de verschillende Duitse instanties tegenover de arbeiders had immers grenzen als gevolg van de arbeidsmarktproblemen waarmee De Schelde werd geconfronteerd. Zoals alle bronnen hebben ook die van de Bijzondere Rechtspleging beperkingen. Ze werden geprodu ceerd in het kader van een strafrechtelijk onder zoek naar een bepaald misdrijf: economische collaboratie. Daarbij werden alleen die facetten van de bezettingsgeschiedenis onderzocht die relevant werden geacht voor het strafrechtelijke onderzoek. Voor bijvoorbeeld een grondige studie van de lonen van de verschillende groepen werknemers leent deze bron zich minder: dat was immers niet de doelstelling van het straf onderzoek. De onderzoekers beperkten er zich toe globale fluctuaties in de sociale uitgaven te reconstrueren. De vraag of en in welke mate precies de lonen al dan niet waren gestegen is overigens in de context van de processen van economische collaboratie niet de belangrijkste. Van groter belang is de beeldvorming. Punt is dat nergens uit het strafdossier blijkt dat de directie van De Schelde met hoge lonen trachtte de arbeiders gunstig te stemmen. De klachten over de lonen hadden een zekere subjectiviteit, dateerden al van voor de oorlog en men kan aannemen dat ze werden geformuleerd in een specifiek kader. Arbeiders die waren tewerkgesteld in een bedrijf dat voor de Duitse oorlogspro ductie werkte, waren in zekere zin 'medeplichtig'. De klachten over de lonen kunnen ook worden gelezen als een manier om de eigen schuld wat te temperen, in die zin dat, al mochten de arbeiders mede betrokken geweest zijn bij de productie, de werkgever er toch meer profijt had uitgehaald... De voorkeur voor een meer egalitaire loonpolitiek wijst in dezelfde richting. Bij de beoordeling van de bruikbaarheid van de strafdossiers moet ten slotte rekening worden gehouden met de maatschappelijke context waarin de stukken werden geproduceerd. De rijkdom aan informatie die door de gerechtelijke bronnen werd gegenereerd, was afhankelijk van de mogelijkheid die de werknemers hadden om hun visie op de feiten naar voren te brengen, onafhankelijk van de werkgever. Werknemers konden hun stem enkel laten horen op voorwaar de dat ze zich als groep konden manifesteren, of wanneer de autoriteiten hen een kader boden dat toeliet te getuigen zonder vrees voor een negatieve weerslag op de arbeidssituatie, zoals een interne zuivering. Omdat de werkgevers niet konden worden gemist in de wederopbouw had de bestraffing van ondernemers die hadden samengewerkt met de vijand in het algemeen in Nederland geen prioriteit, zo blijkt uit de pas verschenen dissertatie van J. Meihuizen. Voor De Schelde speelde dit 'wederopbouwargument' korte tijd in omgekeerde zin mee. Omdat de arbeiders een gunstige positie hadden door de krappe arbeidsmarkt na de bevrijding en de werf werkte voor de geallieerden, werden de klachten van de arbeiders snel serieus genomen. Het legitimiteitverlies van de directie van de werf na 10 De Schelde in de Tweede Wereldoorlog

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2004 | | pagina 11