ring. Omdat hun geboortestreek dicht aan
de frontlinies lag en ondanks alle overheidsmaat
regelen heel kwetsbaar bleef, vestigden veel
Zeeuwse vissers zich in Holland of besloten
zij zelfs hun bedrijf onder vreemde vlag in
Engeland, Frankrijk of Noord-Duitsland voort
te zetten.
Mijn belangrijkste kritiek op deze fraaie en degelijke
studie is dat het persoonlijke levensverhaal in
de koele cijferreeksen en de soms wat droge
opsommingen van oorlogsperikelen ontbreekt.
Dat zal voor een belangrijk deel aan de bronnen
liggen, want de vaak ongeletterde Zeeuwse
vissers waren natuurlijk niet gewoon om hun
ervaringen op zee in brieven of dagboeken te
beschrijven. Maar dat neemt niet weg dat de
ingrijpende gevolgen van oorlog, stormweer en
economische rampspoed voor het individuele
leven wat meer reliëf hadden kunnen krijgen.
Misschien zou, om een voorbeeld te noemen,
uitwerking van de details van het verslag van
twee Zierikzeese vissers, onder dwang tewerk
gesteld op een Spaans admiraalsschip (p. 102),
ons zicht hebben gegeven op de lotgevallen
van mensen van vlees en bloed. Misschien had
de auteur dit persoonlijke element ook kunnen
uitwerken door in te gaan op de morele kant
van oorlogvoering, kaping, voetenspoeling en
gewelddadige represaille. Gold hier slechts het
principe 'oog om oog, leven om leven' of namen
de Zeeuwse zeelui onder invloed van hun
predikanten of huiselijke achterban ook afstand
van de praktijken die tegen oorlogsrecht en
christelijke naastenliefde indruisten?
Verder is het jammer dat vaktermen soms niet
worden uitgelegd, waardoor de lezer gedwongen
wordt naar een speciaal woordenboek te grijpen.
Niet iedere landrot zal zich immers bij de
beschrijving van de verschillende scheepstypen
meteen kunnen voorstellen wat het betekent dat
bij een 'hoeker' '(h)et achterschip was gebouwd
met een spiegel, waarboven zich een wulf met
een laag hakkebord bevond' (p. 44). Hetzelfde
kan gezegd worden van het op het eerste gezicht
onduidelijke onderscheid tussen de categorieën
visserij op haring ('grote visserij'), op gezouten
vis (kabeljauw en schelvis; 'kleine visserij') en op
verse vis (kustvisserij). Vermoedelijk veroorloofde
de auteur zich in deze en andere gevallen een
bondige aanpak, omdat de terminologie in zijn
proefschrift over het Maasmondgebied al uitge
breid aan de orde kwam. In het eerste hoofdstuk
over de Zeeuwse visserij miste ik voorts een
duidelijke kaart van Zeeland, want wie de op
pagina 16 afgedrukte kaart door Jacob van
Deventer wil gebruiken om de geografische
eigenaardigheden in het inleidende hoofdstuk
te begrijpen, heeft een loep nodig. Toch gaat het
in dit hoofdstuk vaak om essentiële kwesties en
ontwikkelingen als de strategische, maar kwets
bare ligging van de provincie of de geleidelijke
verlegging van de vaarroutes van de Ooster-
naar de Westerschelde en de traditionele, nog op
de oude situatie gebaseerde indeling van Zeeland
Bewester- en Beoosterschelde. In het voorbeeld
van het haringcertificaat (p. 79) loopt de zin
beter als er na 'gedaen' in de zevende regel een
komma in plaats van een punt gelezen wordt.
Maar dit zijn opmerkingen van ondergeschikt belang
waarmee deze recensie niet afgesloten mag wor
den. De algemene conclusie moet zijn dat het
hier gaat om een interessante, goed geschreven
studie, die op basis van een grote hoeveelheid
archiefmateriaal en getalsmatige overzichten een
voor de zeventiende-eeuwse geschiedenis van
Zeeland essentiële bedrijfstak in detail behandelt.
H.J.M. Nellen
38
Boekbesprekingen