saris dacht er net zo over. Hij vond in het dagrapport van zijn korps op 11 november 43 een verzoek van Mittelstenscheid Van H. aan te houden. Ondervraagd door de commissaris, bevestigden de twee agenten die de arrestatie hadden verricht in grote lijnen het verhaal van de lasser, met die nuance dat N. het Arbeidsbureau had ingeschakeld omdat anders Van H. onmid dellijk naar een kamp zou worden gestuurd. De klacht, die overigens niets te maken had met economische collaboratie, en het summiere onderzoek geven een beeld van een weinig sociaal invoelende directie. Er was een tekort aan schoenen en veiligheidsmateriaal. Bovendien was het mogelijk dat arbeiders door hun werk gever bij de Duitsers werden aangegeven. Deze fase van het onderzoek bevestigt op het eerste gezicht het 'imagoprobleem' van De Schelde. Toch kunnen er vragen worden gesteld. Op de werf gebeurden merkwaardige dingen. Het was mogelijk dat een arbeider op een ostentatieve wijze blijk gaf van weinig werklust en frequent afwezig bleef op een werf die was ingeschakeld in de Duitse oorlogsproductie en die door de Duitsers gecontroleerd werd. Hij kwam er daar enboven goedkoop vanaf. Verschillende vragen blijven open. Over de ruimere context van het incident en de motieven van de directie komen we niet veel te weten. Hetzelfde kan worden gezegd van de drijfveren van de klager. Was hij uit op de bestraffing van samenwerking van zijn werkgever met de Duitsers, op vergelding voor het persoonlijke leed of waren er andere motie ven? Deze vragen krijgen een antwoord in het verdere onderzoek, waar ook andere instanties bij betrokken werden. Deze onderzoeken werpen een ander licht op het merkwaardige gedrag van de lasser en van het leven op de werf tijdens de oorlog. Een nieuw element werd aangebracht door lassers baas B., de directe chef van Van H. Hij schilderde hem af als een gevaar voor zichzelf en voor de andere arbeiders: '...omdat hij (Van H.) nogal een grooten mond had, verzamelde er zich steeds een groep werklieden rond hem'. Van H.'s 'grote mond' baarde vooral de lasserbaas zorgen, omdat hij sancties van de Duitsers vreesde. Daarom gaf hij Van H. een andere taak: schorten maken van zeildoek, waarbij deze '...toen net zoveel (kon) doen als hij zelf wilde...'. Ook dat mocht niet baten. De drijfveer voor de weigering was het aansturen op ontslag. Van H. had immers andere, meer lucratieve bezigheden: 'Hij had ook nog een handel in tweedehandsch goederen en hij deed ook wel wat in de zwarte handel met tabak'. Dat was algemeen bekend op de werf. Pas nadat Van H. bij de Duitse Fachberater was gebracht was de zaak opgelost. Hij verscheen op de werf in zijn oude kleren en veroorzaakte verder geen last meeT. Volgens deze getuigenis vond Van H.'s vrijpostige gedrag zijn oorsprong in de wens om zich volledig te wijden aan zijn 'zwarte', wellicht lonender activiteiten. Het onderzoek bracht nog meer motieven aan de oppervlakte. De politie kreeg een 'conduitestaat' van de betrokkene. Daaruit en uit de toelichting van de lasserbaas bleek dat Van H. naar de normen van het bedrijf geen voorbeeldig vakman was. Geboren in 1915, kwam hij in 1938 in dienst. In 1939 werd hij leerling-lasser, vervolgens lasser. Hij had een relatief laag loon omdat hij in de laagste cate gorie bleef ten gevolge van zijn trage vorderin gen en omdat hij pas op late leeftijd een vak aanleerde. Deze loonkwestie was een andere factor die het 'protestgedrag' van Van H. inspireerde. Op 19 juli 1943 had hij zich beklaagd over zijn loon bij de 'sociale voorman', de personeelsafvaardiging die onder de bezetter was ingevoerd. De interventie had geen succes. Op 25 september 1943 bleef Van H. voor het eerst weg van de werf, waarna het eerder geschetste proces van terugkomen zonder te werken en weer wegblijven begon, tot het onderhoud met de Duitse Fachberater de man tot andere gedachten bracht. Deze stukken van het onderzoek bieden een andere invalshoek. Van H. schijnt niet zozeer het slachtoffer te zijn van zijn chef; hij was ontevreden over zijn loon en wilde een overlevingsstrategie volgen waar het accent meer lag op handel dan op fabrieksarbeid. De opstelling van de directie van De Schelde dreigde een stok in de wielen te steken. Op zoek naar de waarheid: de commissie-Bloemers De bevindingen van de 'commissie-Bloemers' laten toe dit ene geval te plaatsen in het ruimere kader van de arbeidsverhoudingen op de werf. Deze commissie-Bloemers, genoemd naar haar voorzitter mr. J.H.F. Bloemers werd aangesteld op 21 januari 1945. De externe commissie (De Schelde was er niet in vertegenwoordigd), moest het Militaire Gezag adviseren over het bedrijf. Ze sloot haar werkzaamheden af in juni 1945. De commissie onderzocht de sociale verhoudingen in de verschillende delen van het bedrijf. De informatie kwam vooral uit onder- 4 De Schelde in de Tweede Wereldoorlog

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2004 | | pagina 5