Economisch steunt de abdij grotendeels op de
inkomsten uit grondbezit en de exploitatie van
tiendrechten. Het grondbezit, dat zich vooral
op Walcheren bevindt, omvat midden 14de eeuw
op Walcheren ca. 3000 gemet (ca. 1200 ha),
waarvan ongeveer de helft in Oostkapelle.
De abdij speelt ook een rol op het wereldlijke vlak.
Vanaf de tweede helft van de 13de eeuw verwerft
zij ambachtsheerlijke rechten, met name in
Oostkapelle. Verder bekleedt de abt vanaf de
14de eeuw de functie van dijkgraaf van de
watering de Vijf Ambachten (Noord-Walcheren)
en is hij vanaf de late 14de eeuw lid van het
waterschapsbestuur van heel Walcheren, de
zogeheten Staten van Walcheren. Vanaf de 13de
eeuw maakt de abt, steeds wanneer de graaf in
Zeeland is, deel uit van de grafelijke raad. Binnen
de abdij heeft de graaf zijn eigen woning, en
binnen het abdijcomplex wordt onder zijn leiding
de Hoge Vierschaar van Zeeland gespannen.
In de 1 5de eeuw ontstaan de Staten van Zeeland,
waar de abt deel van gaat uitmaken, evenals van
het dagelijks bestuur van de Staten, het college
van prelaat en edelen. Beide colleges vergaderen
in de abdij.
Het einde van de abdij komt in februari 1574,
wanneer de troepen van Willem van Oranje
Middelburg innemen. De zestien aanwezige
kanunniken krijgen de gelegenheid om te
vertrekken; zij gaan naar Antwerpen, naar de
Sint-Michielsabdij, en de meesten vandaar verder
naar andere premonstratenzer abdijen. Een
bisschop van Middelburg is er op dat moment
niet, want bisschop Nicolaas van der Borcht is
kort daarvoor tijdens het beleg van Middelburg
gestorven.
Wat gebeurt er nu in 1574 met het abdijarehief?
Het grootste deel daarvan blijft in Middelburg,
en komt terecht bij de rekenkamer van Zeeland.
Bovendien weten wij, dank zij onderzoek door
W. Hoevenaars, norbertijn, Robert Eruin, rijks
archivaris in Zeeland, die in 1901 een inventaris
het abdijarchief heeft gepubliceerd, en Caspar
van Heel, rond 1970 werkzaam bij het rijksarchief
in Middelburg, dat delen van het archief in
1574 door de vertrekkende geestelijken zijn
meegenomen, of later alsnog uit Middelburg
zijn weggehaald.
Een flink aantal stukken is in 1574 meegenomen
door Jan van Strijen, vicaris-generaal van het
bisdom Middelburg. Jan van Strijen wordt in
1575 door Eilips li tot bisschop van Middelburg
benoemd, een functie die hij in de praktijk nooit
zal kunnen uitoefenen. Hij sterft in 1594 in
Leuven, waar hij rector is geweest van het pries
terseminarie. Van de archivalia van de abdij die
hij onder zich had, wordt datzelfde jaar een
inventaris opgemaakt. Deze is bewaard gebleven.
De daarin genoemde archiefstukken omvatten
een groot deel van de financiële administratie
van de abdij sedert 1 567, met name pacht- en
tiendregisters, jaarrekeningen van de proost, en
stukken betreffende de inkomsten uit enige in de
abdij geïncorporeerde kerken, tezamen minstens
42 registers en vele losse stukken. Het materiaal
wordt van 1594 tot 1599 in de norbertijner abdij
van Park (bij Leuven) bewaard, en daarna bij de
nieuw benoemde bisschop van Middelburg, Karei
Filips de Rodoan, ook nadat deze bisschop van
Brugge is geworden. Na diens dood verhuizen de
stukken in 1624 van Brugge naar opnieuw de
abdij van Park, waar Hoevenaars in 1897 wel de
inventarislijst van 1594 heeft aangetroffen, maar
niet het in de lijst genoemde archiefmateriaal.
Daarnaast is er een tweede verzameling stukken uit
Middelburg verdwenen. In 1974 wijst Caspar
van Heel op twee identieke inventarissen in het
stadsarchief van Antwerpen van stukken uit het
abdijarchief die een zekere jonkheer Jacob van
Nes in 1619 had overgedragen aan Matthijs van
Irsel, abt van de Antwerpse Sint-Michielsabdij.
Jacob van Nes had deze stukken verzameld in
'Holland' uit handen van diegene die de stukken
mogelijk zouden verwaarlozen of verduisteren.
Wanneer hier met Holland Zeeland is bedoeld,
kan Van Nes aan de stukken zijn gekomen via
contacten met functionarissen van de Zeeuwse
rekenkamer. Blijkens de Antwerpse inventarislijst
ging het om 51 in de lijst afzonderlijk beschreven
charters vanaf 1150, met daarnaast een onbekend
aantal charters betreffende onder andere
rechten in Serooskerke en Sint-Maartensdijk,
en rekeningen uit de jaren 1550-1559 van de
Vijf Ambachten, de Oostwatering en de polder
Walcheren. Uit het deel Junius i van de Acta
Sanctorum blijkt dat ook Daniel Papebroch deze
verzameling heeft gezien, evenals in de 18de
eeuw Van Heussen, en ook Foppens blijkens
diens supplement op het werk van Miraeus.
Daarna zijn de stukken echter spoorloos.
De rest van het archief is in de Zeeuwse rekenkamer
gebleven. Na de opheffing van de rekenkamer in
1807 raken opnieuw delen van het abdijarchief
verstrooid. In 1810 verkoopt de Franse prefectuur
10.000 pond stukken van de rekenkamer aan een
104 Over de lotgevallen van het abdijarehief