Milt
13.4
Nederlanden lag dit anders. In deze kerken had
men de visie dat er sprake was van een onlos
makelijke band tussen de plaatselijke gemeente
en de landelijke kerk. Wellicht is het nog beter
om te spreken van een organische eenheid. De
gemeenten en de kerk konden niet zonder elkaar
bestaan. De landelijke kerk werd dus ook niet
gezien als een kerkverband, maar als 'de kerk'
waarin de gemeenten op een organische manier
ieder hun plek hebben. Ook dit was in de naam
geving terug te vinden. De aanduiding voor de
kerk was 'Nederlandse Hervormde Kerk' (enkel
voud) en de plaatselijke gemeente heette geen
'Hervormde kerk', maar 'Hervormde gemeente'.
Consequentie van deze kerkstructuur was ook
dat een plaatselijke gemeente niet het recht had
om te besluiten als gemeente de kerk te verlaten.
Uiteraard bestond dit recht wel voor individuele
gemeenteleden, maar niet voor een gemeente als
geheel. Het in deze alinea gestelde geldt mutatis
mutandis ook voor de Evangelisch-Lutherse
Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden. Het is
niet te verwonderen dat zich exact op dit punt
een bittere strijd zou gaan voltrekken tussen
'bezwaarde' gemeenten die niet mee wilden gaan
in de Protestantse Kerk in Nederland en de
landelijke kerk. Die strijd, onder andere ook over
de bezittingen van de plaatselijke gemeente, is
op het moment dat dit artikel geschreven wordt
nog niet uitgestreden.
Tegen deze achtergrond wordt de betekenis zichtbaar
van het feit dat in de kerkorde van de Protes
tantse Kerk in Nederland gekozen is voor de
kerkelijke organisatievorm die bekend staat als
'presbyteriaal-synodaal'. Dat betekent dat zowel
het presbyterie (het plaatselijke kerkbestuur)
als de synode (het landelijke kerkbestuur) brand
punten zijn in de ellips van het kerk-zijn.
Presbyterie en synode zijn onopgeefbare bestuur
lijke lichamen in de kerk. In het samenspel
van gemeente en kerk zijn zij bepalend voor het
eigensoortige karakter en het 'kerkgevoel' van
de Protestantse Kerk in Nederland.
Controversiële zaken in de ordinanties
Verschillen van mening waren er niet alleen over
de grondslagartikelen van de kerkorde, maar ook
over de regelingen voor het leven van gemeente
en kerk in de ordinanties (het huishoudelijk
reglement van de kerk). Deze verschillen hebben
onder andere betrekking op de toelating tot
het avondmaal, de vereisten voor het vervullen
van een ambt en het beantwoorden van de
doopvragen. Prominent aanwezig in het lijstje
van controversiële onderwerpen was echter
vooral de ordinantietekst over het zegenen van
'andere levensverbintenissen' dan het huwelijk.
Over deze kwestie is een van de moeilijkste
discussies gevoerd op de weg naar de vorming
van de Protestantse Kerk in Nederland.
In de voorafgaande jaren was gebleken dat er in
de kerken geen overeenstemming te vinden was
over de visie van de kerk op andere samen
levingsvormen dan het huwelijk. Discussies in de
synode resulteerden erin dat er in de kerkorde
van de Protestantse Kerk in Nederland uiteinde
lijk geen aparte ordinantie over het huwelijk
werd opgenomen. Wel werden er in de ordinantie
over de eredienst enkele artikelen opgenomen
die hierop betrekking hebben. In de eerste plaats
wordt in ordinantie 5-3-1 gesteld:
'De inzegening van een huwelijk van man en vrouw
als een verbond van liefde en trouw voor Gods
aangezicht geschiedt in een kerkdienst'.
In deze bepaling is gekozen voor de oude term
'inzegening' om aan te geven dat de visie van
de kerk op het huwelijk als de meest adequate
vertaling van de bijbelse gegevens over de relatie
van man en vrouw niet veranderd is. Daarnaast
heeft de kerk in de praktijk echter veelvuldig
te maken met betrokken gemeenteleden die
samenleven in het kader van een geregistreerd
partnerschap of van homoseksuele gemeente
leden die een huwelijk zijn aangegaan. Met het
oog op hun situatie zegt ordinantie 5-4-1
'De kerkenraad kan - na beraad in de gemeente -
besluiten dat ook andere levensverbintenissen van
twee personen als een verbond van liefde en
trouw voor Gods aangezicht kunnen worden
gezegend'.
De kerk heeft er dus voor gekozen de bedoelde
gemeenteleden niet af te wijzen, maar hun de
mogelijkheid te bieden dat hun relatie in de kerk
kan worden 'gezegend'. Het subtiele nuancever
schil tussen 'inzegenen' en 'zegenen' heeft vooral
ten doel gehad om vast te houden aan de visie
dat het huwelijk van man en vrouw gezien wordt
als de 'gewone' weg in de gemeente, maar dat
andere levensverbintenissen niet uitgesloten zijn
van een kerkelijke zegen. Ook in dit geval wordt
gesproken over de noodzaak dat er sprake zal
zijn van 'een verbond van liefde en trouw' en
wordt bovendien aangegeven dat geen enkele
De Protestantse Kerk in Nederland
145