Verder met slavernij Slavernij was ook binnen de kerkelijke gemeente en bij de voorgangers gebruikelijk. De huisslaven waren bedoeld voor het huishouden van de fami lie. Het gouvernement bezat slaven en er waren plantageslaven, speciaal voor het zware werk, vooral op de suikerrietplantages. Basseliers was geen uitzondering, evenmin als de dominees van andere christelijke kerken en de rooms-katholieke priesters. Er zijn ook opvallende situaties geweest. Zo trouwde de hervormde dominee Snijderhans (1774-1780) met zijn slavin Constantia (Herrn- hutter) en kreeg drie kinderen met haar. Alle vier kocht hij vrij. De evangelisch-lutherse kerk die vanaf 1741 in de kolonie aan de slag kon, kocht in 1757 de plantage Johan en Margaretha in de Commewijne om met de opbrengst de kosten van de gemeente te kunnen betalen. Het project slaagde niet. De Evangelische Broedergemeente, ook wel Herrnhutters of Moravische Broeders genoemd, was ook gewend aan slavernij. De stichter en leider Graaf von Zinzendorf kocht slaven voor zijn vrouw, zoon en dochter op St. Thomas, een van de Maagdeneilanden. De Broedergemeente doopte de eerste slaaf in 1776, namelijk Christiaan Cupido. Het Manumissiereglement19 bepaalde in artikel 15.2 dat allen die manumissie kregen, in een christe lijke gemeente dienden te zijn opgenomen. Op die manier werden alle vrijgelatenen christen, meer dus als addendum. In 1828 werd in Neder land de Haagsche Maatschappij tot Bevordering van het Godsdienstig Onderwijs onder de Slaven bevolking in de Kolonie Suriname opgericht. Deze Haagsche Maatschappij steunde uitsluitend de Broedergemeente, en christelijk onderwijs kon op bescheiden schaal plaatsvinden. De katholieke priester P. Wennekers, die in 1817 in de kolonie voor de katholieke gemeenschap was aange komen, stichtte in 1820 een Liefde Fonds. Met het fondsgeld konden slaven op de vrije markt gekocht worden, die zelf door betaling van aflos sing hun vrijheid konden krijgen. Dit fonds is nooit groot geweest, maar heeft toch gefunc tioneerd. In Nederland kwam laat enige beweging tegen de slavernij op gang. In 1853 publiceerde een groep protestanten in Nederland hun oproep tot af schaffing der slavernij, waarin landgenoten aan gespoord werden zich te mengen in het publiek debat ter afschaffing.20 De Vlissingse dominee J.J. van Toorenenbergen heeft op 30 oktober 1856 voor de afdeling Den Haag van de Neder- landsche Maatschappij ter Afschaffing een vurig pleidooi gehouden voor de afschaffing van de slavernij 'dien gruwel der menschheid, die zonde van Nederland' (p. 9). Hij verbond emancipatie wel aan evangelisatie. 'Voorzeker, daar is geen bezwaar aan verbonden, dat wij de daad van de bevrijding der Slaven wen- schen vereenigd te zien met wijze maatregelen tot hunnen Evangelisatie, daarentegen zal zonder deze geene Emancipatie goed gelukken, veel minder gedijen.'21 Die Haagsche Maatschappij had bij de aanloop naar de afschaffing in 1862 vier slaven voor de com missie voor tegemoetkomingsgeld opgegeven, maar er was er eentje niet komen opdagen, dus werd maar 900 gulden, 300 per persoon, uitbe taald. Het kerkbestuur van de Nederlandsch- lsraelitische gemeente had een slaaf, evenals de Nederlandsch-Portugees Israëlitische gemeente. Aan de hervormde dominee Cornelis Conradi werd geld uitbetaald voor 33 slaven in Parama ribo, die op de plantage Kwatta werkten en woonden. Eigenaar van die plantage was Jacques Monsanto, maar de slaven waren van de domi nee.22 Conradi had in totaal 41 slaven voor wie hij 12.300 gulden kreeg. Uit de emancipatie- registers van de Algemene Rekenkamer23 blijkt wat Paramaribo betreft dat op het moment van de afschaffing van de slavernij in 1863 1.951 slaven tot de Evangelische Broedergemeente behoorden, 1.142 lidmaat van de rooms-katho- lieke kerk en 125 slaven hervormd waren; 51 per sonen hadden bij hun naam luthers of evange- lisch-luthers staan. Daarnaast was 24 procent van de slavenbevolking van Paramaribo niet gekers tend. In 1879 blijken er in Suriname 45.222 mensen te wonen, 7.283 katholieken en 21.003 leden van de Broedergemeente.24 De christelijke kerken en hun voorgangers hebben in de strijd voor de afschaffing van de slavernij hoegenaamd niets laten horen. De gereformeerde dominee J. Kals (rond 1730), en de leider van de Broedergemeente Otto Tank (in 1846) hebben - evenwel zonder effect - hun stem tegen de slavernij verheven. Ze verschoven gemakkelijk de zonde van slavernij naar de slavernij van de zonde. Opmerkelijk is dat op het moment van de afschaffing van de slavernij in 1863 het meren deel van slaveneigenaars in Paramaribo gekleur- Godt geheel Zeeuws 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeland | 2005 | | pagina 10